Preventie als containerbegrip
Michel: Ik heb preventie altijd een moeilijk concept gevonden. An sich kan niemand daar tegen zijn en is iedereen een voorstander. Als iedereen een voorstander is dan is dat vaak omdat we te maken hebben met een containerbegrip waar elk zijn eigen waarheid kan in vinden. Zo kunnen we spreken over preventie zonder echt te benoemen wat dan wel moet voorkomen worden. Het is belangrijk om hier waakzaam voor te zijn en dit gesprek ten gronde te durven voeren.
Het concept preventie is in het verleden door de overheid bijvoorbeeld wel eens gebruikt om in te grijpen in gezinnen waar men er van uit ging dat er problemen waren, denk maar aan de ‘1000 eerste dagen’ retoriek. Wanneer we het hebben over preventie dan hoor ik daar meteen ook graag bij over wie of wat we spreken alsook vanwaar de legitimiteit komt om preventief in te grijpen.
Er moet naar mijn gevoel een evenwicht zijn in publieke en private verantwoordelijkheden. Neem bijvoorbeeld concreet falen op school. Leg je hier de verantwoordelijkheid bij het individu dat faalt of wordt er ook gekeken naar een falend systeem? Die klemtonen kunnen een andere resonantie en kleur geven aan de uitwerking van een preventiesysteem.
Structurele ongelijkheid
Door plaatstekort, administratieve drempels, minimumprijzen die verhogen enzoverder ontstaat structurele ongelijkheid die aan de basis ligt van het probleem en waar eigenlijk ook op moet ingezet worden.
Sluit jij je daarbij aan, Arnold?
Arnold: Vanuit mijn perspectief is die connotatie minder gevoelig, maar er zijn inderdaad meerdere dimensies aan preventie, onze aandacht gaat naar preventieve gezinsondersteuning, naast preventie in de gezondheidszorg, in het verkeer,… Ik denk dan concreet vanuit de praktijk bijvoorbeeld aan een model als Domo, waar via vrijwillige weg getracht wordt gezinnen te ondersteunen om te voorkomen dat invasieve begeleiding nodig zou zijn waarbij een gezin in de hulpverlening kantelt.
Michel: Dergelijke positieve projecten zijn er zeker maar toch zit daar voor mij vaak nog iets dubbel aan zoals bij vele opvoedingsondersteuning. Zo zien we dat er maatschappelijk heel wat structurele ongelijkheden zijn waardoor bepaalde jongeren samen in opvang terechtkomen. Door plaatstekort (dat geografisch ongelijk verdeeld is), administratieve drempels, minimumprijzen die verhogen enzoverder ontstaat structurele ongelijkheid die aan de basis ligt van het probleem en waar eigenlijk ook op moet ingezet worden.
Arnold: door in te zetten op preventie kunnen we in een aantal gezinscontexten zelfs residentiële opvang vermijden, stel ik vast. Op lange termijn kan hierdoor een -mogelijks beperkt- deel van de residentiële opvang en begeleiding omgebouwd worden. Dit kan echter niet lukken als we zeer terughoudend zijn rond de uitbouw van een integraal preventiebeleid voor de jeugdhulp.
Michel: Hier wil ik toch graag nog wat meer empirisch onderzoek naar zien. Ik zie wel dat de nadruk vanuit de overheid nu meer op preventie komt te liggen en minder op verblijf. Maar er zullen residentiële noden blijven en we moeten erover waken dat wat er is aan verblijf in de best mogelijke condities kan blijven verlopen en dat ook hier aandacht naar gaat.
Verdwenen kinderen
Preventie is op vandaag nog altijd een verwaarloosd begrip. Als je alles optelt wordt vandaag maar een minimale fractie van de jeugdwelzijnsmiddelen hierop ingezet.
Welke evoluties zien jullie op vlak van preventie?
Michel: Iets wat mij doorheen de jaren zorgen baart is het verdwijnen van bepaalde ondersteuningsvormen zoals bijvoorbeeld voor kinderen van prostitués, kinderen van Chinese restauranthouders of kinderen die vroeger terechtkwamen in initiatieven van 24-uurs opvang die privaat werden uitgebaat zoals kinderhotel Kattenkwaad te Gent. Kinderen die nu onder de radar blijven maar die er weldegelijk nog zijn, waar zijn die gebleven? Worden die vragen gesteld? Je hebt volgens mij in een stad steeds een locatie nodig die goed uitgerust is met professionelen, waar men open kan praten en leven en waar er ruimte gecreëerd wordt om zulke zaken te detecteren.
Arnold: Preventie is op vandaag nog altijd een verwaarloosd begrip. Als je alles optelt wordt vandaag maar een minimale fractie van de jeugdwelzijnsmiddelen hierop ingezet. De inzet naar noden op het terrein via goede preventieve praktijken gaat te traag en is te gering. De reden hiertoe is volgens mij onder andere dat de preventieve partners te kleinschalig en erg verspreid zijn, dus niet gegroepeerd. Niemand komt zodoende op voor de belangen van vroegtijdige, effectieve preventie. De ‘complexere’ jeugdhulpsectoren zijn echter sterk verenigd, stellen hun noden op het terrein vast en proberen die te signaleren. Ik stel daarnaast op vandaag nog altijd vast dat ik slechts ‘per toeval’ op informatie met betrekking tot preventie bots. Er zou moeten ingezet worden op de verdere verspreiding van kennis omtrent dit thema via een preventiekruispunt waar good-practices verzameld worden en die zodoende inspirerend kunnen werken voor de Huizen van het Kind. En waarom zouden we de jeugdhulpactoren niet sterk betrekken in de uitbouw van preventie? Daar zit zeer veel knowhow.
Keurslijf en categorieën
Wat is jouw visie hierop, Michel?
Michel: Een preventiekruispunt lijk interessant maar dan liever niet naar Nederlandse model. Daar hebben databanken ertoe geleid dat heel wat interventies volgens protocollen moeten verlopen net zodat ze in die databanken zouden kunnen opgenomen worden. De vaststelling is dat hierdoor heel wat verloren gaat aan informatie omdat interventies binnen de jeugdhulp nu eenmaal niet eenvoudigweg gestandaardiseerd kunnen worden door de vele factoren die erin betrokken zijn. Een databank met te strikte protocollen kan zo al snel een keurslijf worden.
De regelluwte die er bijvoorbeeld heerst rond de Huizen van het Kind hebben er net voor gezorgd dat ze overal konden ontstaan. Op vandaag is een grondige screening nu wel aan de orde omdat bijvoorbeeld grondbeginselen, zoals proportioneel universalisme, gemakkelijk heel verschillend geïnterpreteerd kunnen worden maar door de laagdrempeligheid heb je met de Huizen van het Kind alvast een heel sterke locomotief.
De komende tijd moet goed gekeken worden welke wagonnetjes men eraan hangt. Wat zijn de gedeelde principes van waaruit vertrokken wordt en hoe vinden die concreet hun uitwerking? Ik vind het bijvoorbeeld vreemd dat reeds na het eerste contact vrijwel meteen gecategoriseerd en gedispatcht zou moeten worden. In mijn ogen kan beter werk geleverd worden door een warme ‘living’ met tijd en ruimte in te richten vooraleer je opsplitst. Zo voorkom je hokjesdenken en krijg je een rijker beeld van de mogelijkheden en noden die er effectief zijn.
Met het kinderopvang initiatief Baboes hebben we dit kunnen bereiken doordat het opzet niet gebonden werd aan socio-economisch grenzen. We merkten dat er zowel echtgenoten van expats als zeer kansarme moeders en vaders kwamen en dat die ook iets gemeenschappelijks hadden. Deze insteek doorkruiste de socio-economische grenzen die normaal getrokken worden.
Extra middelen
Stel dat er middelen bijkomen voor de Huizen van het Kind, Michel, waar zou je dan op inzetten?
Michel: Ik stel in dat geval voor een tiental projecten te identificeren die goed lopen, waar er duidelijk leiderschap en visieontwikkeling is en van daaruit vertrekken. Ook pioniers die mee aan de kar trekken mogen een duidelijkere rol krijgen zodat dit ontwikkelingsproces versnelt. Een praktische vaststelling die ik ook maakte is dat het proces gemakkelijker loopt wanneer gemeenschappelijke huisvesting mogelijk is. Ik denk ook dat de Huizen van het Kind zouden gebaat zijn met extern onafhankelijk onderzoek en ik sta er niet weigerachtig tegenover om hierop betrokken te zijn.
Arnold: Ook over de grens kijken lijkt mij interessant, denk maar aan Maisons Verte dat inspirerend was voor Spel en Ontmoeting. De Huizen van het Kind kunnen vooruitgeholpen worden door meer inhoudelijke uitwisseling. Daarvoor zijn er sterke preventiemodules nodig en een beleid dat hierop durft in te zetten.
Michel: Frankrijk, Duitsland en Zweden zijn inderdaad interessante landen om mee te vergelijken en om op zoek te gaan naar good practices. De tendens om diensten te laten versmelten is een Europese tendens en kan zorgen voor een grotere ‘living’ indien het kader goed bewaakt wordt.
Regie
Sommige private spelers die vertrekken vanuit een businessmodel bieden weinig plaats voor echt sociaal beleid. We zien overal dat dit de kwaliteit van de zorg naar beneden haalt.
Waar moet de regie liggen bij de uitwerking van initiatieven?
Michel: ik stel vast dat het helpt wanneer gemeenten zelf de pionnen wat betreft het gevoerd beleid in handen kunnen hebben. Sommige private spelers die vertrekken vanuit een businessmodel bieden weinig plaats voor echt sociaal beleid. We zien overal dat dit de kwaliteit van de zorg naar beneden haalt: bejaardenzorg, sociale huisvesting, kinderopvang…
Vandeurzen sloot vorig jaar op de voorstelling van het agentschap Opgroeien af met de woorden ‘De jeugdhulp van de toekomst is lokaal, flexibel, neemt initiatief, met goede diagnostiek, synergie met GGZ en perspectief naar lange termijn.’ Hoe staan jullie hier tegenover?
Arnold: Het valt me op dat het woord preventie hierin niet benoemd wordt. Als we vandaag zien hoe zwaar ingezet wordt op corona-preventie zodat de hospitalen niet overspoeld geraken in de strijd tegen corona dan kan men de vraag stellen wat ons tegenhoudt om deze gedachte door te trekken naar de wachtlijsten die er zijn voor thuisbegeleiding en residentieel verblijf in de jeugdhulp. Niet als concurrenten, maar als partners.
Michel: Mooie parallel. Het is waar dat veel sleutels lokaal zullen liggen. Dit mag echter geen drogreden zijn om als Vlaamse regering zelf niet over de brug te komen en verantwoordelijkheid lokaal af te schuiven. De Vlaamse overheid mag op dat vlak wat ambitieuzer zijn.
Bedankt heren voor dit gesprek!