Gehechtheid

Omdat er op vandaag soms nog onduidelijkheden en misverstanden bestaan over gehechtheid bij kinderen gaan we graag met jou in gesprek om wat klaarheid te scheppen. Wat is het verschil tussen gehechtheidsontwikkeling en hechtingsstoornis?

Dat is een goede vraag, tegen alle intuïtie in is er een groot verschil. Vroeger dacht men dat hechtingsstoornis een extreme vorm van onveilige hechting was. Men probeerde de twee via onderzoek aan mekaar te linken. Wat echter bleek is dat het heel moeilijk is een verband te vinden tussen de twee. Verschillende kinderen die een hechtingsstoornis hebben blijken toch veilig gehecht te zijn en 40% van de populatie is onveilig gehecht terwijl maar 1% van de populatie een hechtingsstoornis heeft. De vraag wordt dus heel belangrijk wat nu gehechtheid is en wat een gehechtheidsstoornis is.

Guy Bosmans

Gehechtheid verwijst naar een ontwikkelingsfenomeen dat in essentie gaat over hoeveel vertrouwen je voelt bij een zorgpersoon en hoe makkelijk je bij die persoon hulp gaat zoeken wanneer je problemen hebt. Hechtingsstoornis verwijst daarentegen naar een psychiatrische stoornis met een set criteria, als kinderen aan die criteria voldoen dan spreekt men van een hechtingsstoornis. Ook al lijken de woorden gehechtheid/hechting erg op elkaar, toch beseffen we meer en meer dat het echt over twee andere zaken gaat en dat we met zijn allen worstelen met allerhande taalkundige verwarringen. Bijvoorbeeld, binnen het onderzoek naar gehechtheid werden er 3 types kinderen onderscheiden. De Amerikaanse onderzoekster Ainsworth besliste geen termen op de kinderen te plakken en heeft de types toen A, B en C genoemd om te vermijden dat mensen een waardeoordeel zouden linken aan die types. Ergens in de jaren ‘80 merkte men dat dit lastig communiceren was. Ainsworth koos toen in de Engelse taal voor het woord secure, wat linkt aan het latijnse ‘sine cura’ en zonder zorgen betekent. In Amerika gaf dit dan echter semantische problemen omdat men secure daar eerder linkt aan het idee dat je bijvoorbeeld een boot vastmaakt aan de kade zodat die niet kan bewegen (to secure a boat). In Amerika schept dit tot vandaag de verwarring dat secure het omgekeerde zou zijn van de vrijheid die kinderen nodig hebben. In het Nederlands werd dit vertaald naar veiligheid. Onveiligheid betekent dan, zo lijkt het, zorgelijk of gevaarlijk. Onveilig gehechte kinderen hebben echter niet per se een hechtingstoornis, hoewel het zo klinkt. Het wordt algauw een woordensoep, hier moeten we voor opletten want woorden scheppen een bepaald beeld in ons hoofd en bij begeleiders.

Stoornissen in de gehechtheid verwijzen echt naar een psychiatrische stoornis. Een cluster van symptomen die als ze samen voorkomen mogen samengevat worden onder de noemer stoornis. Men sprak bij hechtingsstoornis vroeger meestal ook over bodemloze kinderen. Bij de opmaak van de meest recente versie van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is men echter tot het besef gekomen dat deze bodemloze kinderen waarschijnlijk zelfs geen hechtingsstoornis hebben, maar eerder een verstoorde algemene sociale ontwikkeling. Dus nu is die bekendste variant geen hechtingsstoornis meer. Nochtans blijven veel gedachten die men vroeger had over deze kinderen ons huidig klinisch denken bepalen. Bijvoorbeeld, bestond de gedachte dat alles (inclusief de gehechtheidsontwikkeling) beslist werd in de eerste jaren van de ontwikkeling. Data toont echter aan dat dit niet waar is. Zo verschijnen er meer en meer studies die aantonen dat gehechtheid zich doorheen adolescentie blijft ontwikkelen (Jones et al., 2018; Waters et al., 2019).  

Gehechtheid verwijst naar een ontwikkelingsfenomeen dat in essentie gaat over hoeveel vertrouwen je voelt bij een zorgpersoon en hoe makkelijk je bij die persoon hulp gaat zoeken wanneer je problemen hebt. Hechtingsstoornis verwijst daarentegen naar een psychiatrische stoornis met een set criteria.

Gehechtheidsontwikkeling

Hoe verloopt de hechting van kinderen aan personen en wat zijn hierin hindernissen en werkzame elementen?

Gehechtheid verloopt via een leerproces met interactiemomenten. Elke zorggerelateerde interactie die leidt tot wat wij veilige gehechtheid noemen ziet er gelijkaardig uit: er is stress en dit wordt gesignaleerd of uitgestraald door het kind met een ‘ik voel me niet goed’ signaal. Als alles goed loopt pikt de context dit op en zal deze op 2 manieren reageren: enerzijds door het bieden van emotionele ondersteuning, anderzijds bij het helpen zoeken naar oplossingen. Die emotionele ondersteuning kan voor elk kind een andere invulling krijgen. Als context of hulpverlener zal je idealiter inpikken op de aanwezige emoties, wat leidt tot troost en een positief gevoel bij de hulpvrager. Het helpen zoeken naar oplossingen zorgt er dan weer voor dat je jezelf op de lange termijn overbodig maakt en een gezond ontwikkelingsproces stimuleert. Troosten en vervolgens oplossingen zoeken zullen de stress dus doen zakken. Deze interactie is gelinkt aan basale universele noden en komt voort uit duizenden jaren zelfselectie bij de mens.

Alle mensen die vandaag geboren worden hebben een systeem dat nabijheid zoekt op stressvolle momenten. Een baby die niet genoeg te eten krijgt, of het te koud heeft zal niet lang kunnen overleven indien hij geen duidelijke signalen uitstuurt. Met andere woorden, baby's die die signalen niet uitstuurden, kregen doorheen de evoltie te weinig eten, waardoor ze vroegtijdig stierven en zich niet konden voortplanten. Enkel de baby's die zulke signalen wel uitstuurden, kregen de nodige zorg en konden zich voortplanten. Hierdoor werd deze eigenschap een deel van onze soort. Op dezelfde manier zijn alle mensen die vandaag geboren worden uitgerust met een biologisch systeem dat het verlangen aanwakkert om een goede en geliefde ouder te zijn.

Opnieuw past dit binnen de evolutietheorie. Toen onze soort nog kwetsbaarder was voor roofdieren, kon het gehuil van een baby schuilplaatsen verraden, wat het overleven danig in gevaar bracht. De soort had meer overlevingskans als ouders meer geneigd waren om huilende babies te troosten en terug stil te krijgen. Via natuurlijke selectie is die laatste eigenschap een deel geworden van onze biologische uitrusting. We spreken hier over universele noden om verzorgd te worden en om te verzorgen. Dat neemt niet weg dat doorheen de ontwikkeling van een individu die noden steeds tot hetzelfde gedrag leiden. Soms worden we erg gekwetst in die noden waardoor we onszelf gaan moeten beschermen tegen nieuwe kwetsuren. We worden dan ofwel heel angstig, krampachtig, boos of eisend over die zorg. Ofwel gaan we alle zorg en zorg-gerelateerde interacties vermijden. Daarnaast is het ook mogelijk dat we door omstandigheden niet goed geleerd hebben wat goede zorg is waardoor het moeilijker wordt om adequate zorg-interacties mee vorm te geven. In de hulpverlening komen we vaker die kinderen en ouders tegen bij wie het bijna niet meer te geloven is dat hun zorgwekkend handelen gestuurd is vanuit dezelfde universele noden.

Windows of opportunity en kristallisatie

Bestaat er zoiets als sleutelmomenten (zoals het eerste levensjaar) of kritieke momenten in het leven of verloopt hechting gelijk doorheen het opgroeien van een kind? Ik verwijs hierbij naar Binu Singh die de woorden ‘use it or lose it’ in de mond neemt mbt de ‘windows of opportunity’ tijdens het opgroeien.

Zoals eerder reeds vermeld is het niet zo dat in de eerste levensjaren alles reeds vast komt te liggen. Ook alle vervolgleren draagt nog bij tot de verdere ontwikkeling van het kind. Pas naar de volwassenheid toe zie je iets meer kristallisatie van bepaalde ontwikkelingen. De context en daardoor ook wat er toevallig in die context gebeurt, blijven van belang doorheen het ganse leven. Op het vlak van gehechtheid is er maar tot zekere hoogte stabiliteit merkbaar en is er nog constant ruimte tot verandering. Naast problematische ontwikkeling is er ook de mogelijkheid tot herstel. Therapie kan hier bijvoorbeeld in tussenkomen.

Mijn credo is dat het pleidooi voor vroeginterventie nooit mag leiden tot het besluit dat interventie op latere leeftijd minder nuttig zou zijn. Het pleidooi voor vroeginterventie is gegroeid vanuit een economisch model dat uitgewerkt werd door Carneiro en Heckman voor de ontwikkeling van schoolse vaardigheden en dat we conceptueel hebben toegepast op andere ontwikkelingsdomeinen. De vraag blijft echter of die toepassing zomaar gerechtvaardigd is. Onderzoek toont meer en meer dat de resultaten van vroeginterventie niet noodzakelijk beter zijn dan de resultaten van interventies op latere leeftijd. Dat wil niet zeggen dat preventie of vroeginterventie niet nuttig is. Hoe minder lang de lijdensweg van een kind en een gezin hoe beter. Als echter enkel op preventie wordt ingezet lijkt interventie op latere leeftijd overbodig maar dat klopt dus niet met de feiten en dat vind ik een gevaarlijke boodschap.

Mijn credo is dat het pleidooi voor vroeginterventie nooit mag leiden tot het besluit dat interventie op latere leeftijd minder nuttig zou zijn.

Geremde vs ontremde kinderen

Welke hechtingstypes zijn er?

In de gehechtheidsontwikkeling zie je dat mensen leren zorg zoeken. Als je geen vertrouwen hebt in je omgeving kan je twee dingen doen. De eerste optie is op het moment dat je stress ervaart toch veiligheid gaan zoeken bij je omgeving, dit noemt men angstige gehechtheid. Hierbij zie je dan boosheid ontstaan in de relatie omdat niet afdoende op het verlangen wordt ingespeeld. De andere optie is contact met de omgeving vermijden bij stress en terugplooien op jezelf, zelf op zoek gaan naar oplossingen. Dit noemen we vermijdende gehechtheid. Hierbij zien we dat mensen hun emoties ook gaan uitschakelen zodat ze minder risico zullen lopen om gekwetst te worden.

Zoals eerder verteld, voor het verschijnen van de DSM 5 in 2017 werden er ook voor hechtingsstoornissen nog twee types onderscheiden, namelijk geremd en ontremd. Ontremde kinderen waren dan de zogeheten ‘bodemloze kinderen. De ‘allemansvriendjes’ waarmee je snel in vicieuze cirkels terecht komt. Geremde kinderen zijn dan de heel afgesloten kinderen. Onderzoek met kinderen uit Roemeense weeshuizen toonde aan dat het ontremde type heel andere ontwikkelingspatronen had dan de geremde. Men is het ontremde type vanaf toen niet langer als hechtingstoornis gaan beschouwen. Nochtans heeft ons beeld van de bodemloze hechtingsgestoorde kinderen een grote invloed gehad op hoe we hulpverlening voor deze kinderen zijn gaan organiseren. Zo ontstond destijds de raad om vooral ‘afstand te houden’ van ontremde kinderen om zo te voorkomen dat je meegezogen zou worden in hun vicieuse cyclus van toenadering en afwijzing. Ook de raad om aan ‘holding’ te doen bij kinderen met een hechtingsstoornis is ontstaan in die tijd. Veel van die hulpverlenings- strategieën werden echter toegepast zonder dat ze ernstig geëvalueerd werden. Vandaag weten we dat de professionele afstand voor jongeren meer kwetsend dan helpend was. Over holding therapie zijn de bevindingen zelfs nog erger. Men heeft intussen weet van zes verschillende overlijdens van kinderen die het onmiddellijke gevolg waren van deze therapie. In de meest recente richtlijnen wordt dan ook ernstig gepleit tegen het gebruik van holding therapie.

Men heeft lang gedacht dat de twee onveilige gehechtheidsdimensies (angstige en vermijdende) en de twee types hechtingsstoornissen uit de DSM 5 overlapten. Dat heeft men nooit kunnen overtuigend aantonen. Nu de bodemloze kinderen geen officiele hechtingsstoornis meer hebben, is die gedachte dat de types uit beide theoretische referentiekaders zouden overlappen nog veel minder makkelijk houdbaar.

Scripts en interacties

Gehechtheidsontwikkeling verloopt via interacties. Dat wil niet zeggen dat elke interactie succesvol moet zijn. Indien er voldoende succesvolle interacties zijn, leidt dit echter tot de ontwikkeling van een cognitief script over zorg. Dit is een soort van verwachtingspatroon over hoe je zorg krijgt en hoe een zorgende interactie eruit ziet. Je handelt vervolgens vanuit dit script in je hoofd met je omgeving. Soms mag er wel eens een mismatch in die interacties zijn. Ook dit soort van frustrerende ervaringen zijn evolutionair belangrijk. Ze zorgen er bijvoorbeeld voor dat je voorzichtiger wordt als je nieuwe mensen leert kennen. Te veel (blind) vertrouwen kan je namelijk ook in de problemen brengen. Wanneer er echter meer mismatches dan succesvolle interacties ontstaan dan ontwikkel je een ander soort script in je hoofd over de zorgpersoon dat uiteindelijk het vertrouwen in zorg ernstig kan ondergraven.

Elke ouder wil graag voor zijn kind kunnen zorgen, dat is een universeel gegeven en geldt ook voor de ouders van kinderen in jeugdhulp. Toch bepaalt de context mee welk ouderlijk gedrag zorgend wordt beschouwd en welk gedrag niet. Ik zal een nogal extreem, maar wel verhelderend voorbeeld geven. Als je een baby in bad steekt in België dan doe je dit met geruststellende taal en voorzichtigheid. In Nepal, in dorpen hoog in de bergen, is dit echter kindermishandeling. De handeling moet daar liefst zo kort mogelijk duren en goede zorg is daar, omwille van de vriestemperatuur, kort en krachtig. Zorgen is met andere woorden een complex en contextueel samenspel waarin je omgeving, eigen gevoeligheden en toevalsfactoren meespelen. Ieder heeft zelf ook ooit wel al eens het gevoel gehad dat de ander er niet voor hem was, dat is een pijn die ieder van ons kent. Als die ervaring en pijn steeds opnieuw voorkomt zal dit zich gaan manifesteren in een script met herinneringen en het interactiepatroon gaan vormen.

Intrusieve gedachten

Dat zorgen een complex samenspel is heeft ook te maken met het soms verkeerd interpreteren van signalen. Als een kind je de stomste mama of papa ooit noemt wil het soms eigenlijk zeggen ‘ik heb je keihard nodig maar ik weet niet of je mij pijn gaat doen’. Kan je daar als ouder altijd (bijvoorbeeld als je zelf veel stress ervaart of heel moe bent) doorheen kijken? Wanneer kinderen een woedeaanval krijgen heb je als ouder de neiging om dit zo snel mogelijk in de kiem te willen smoren ‘omdat anders de relatie niet goed lijkt’.

Hetzelfde zie je met huilbaby’s. Niemand kan een baby laten huilen. Je zorgt in de eerste plaats uit bezorgdheid. Wanneer het huilen dan niet stopt word je onrustiger, je eigen stressniveau stijgt. Je reptielenbrein vuurt sneller dan de menselijke laag onder stress en kan dan gaan overnemen met intrusieve gedachten. Die intrusieve gedachten zijn er om je alert te maken en je overleven te waarborgen. De gedachte om met het kind te gaan schudden zal dan bij de meeste mensen wel eens opkomen (vergelijkbaar bijvoorbeeld met de gedachte ‘ik ga het kind laten vallen’ wanneer je een pasgeboren baby voor het eerst vastneemt en waardoor je extra voorzichtig wordt) maar de meeste mensen zullen erin slagen om die intrusieve gedachte meteen aan de kant te zetten en extra voorzichtig te zijn of desnoods externe hulp in te schakelen bijvoorbeeld.  De intrusieve gedachten hebben de functie om ons wakker te schudden en ons gedrag bij te sturen wanneer een situatie grote zorg vraagt maar kunnen in sommige gevallen (bijvoorbeeld onder hoge stress) dus ook tot verkeerde reacties leiden die de zorgrelatie kunnen verstoren en tot onveilige gehechtheid kunnen leiden.

Onveilige gehechtheid

Wat zijn de gevolgen van onveilige gehechtheid?

Het gaat, tegen de publieke verwachting in, vaak vrij goed met mensen die onveilig gehecht zijn. Vaak is onveilige gehechtheid niet meer dan een gezonde adaptatie aan een ongezonde context en worden er andere en betere manieren gevonden voorbij de eigen directe omgeving en zorgpersonen om met stress om te gaan. Zoals we hierboven reeds opmerkten gaat dit over 40% van de populatie, dus een geluk dat die niet allemaal professioneel begeleid moeten worden. Problemen ontstaan pas wanneer hier bovenop veel andere stressoren zijn. Dat is eigenlijk de pechfactor. Hoe meer pech je meemaakt hoe groter de kans dat die onveilige gehechtheid je parten kan beginnen spelen. Stress op zich is niet zo erg maar je moet genoeg stressvrije momenten hebben ter compensatie. Zorg zoeken in je direct omgeving is één (goede) manier om uit de stresszone te geraken, dat geeft de hersenen zuurstof. Maar ook bijvoorbeeld sporten of een andere hobby beoefenen is een goede manier om te ontstressen. Er zijn ook heel wat mensen die ’s avonds een goed glas wijn drinken. Dat kan voor heel wat mensen ook echt ontspannen. Het wordt echter problematisch als dit glas wijn onvoldoende is en je alleen nog maar dat hebt. Dan kan de strategie in je nadeel gaan spelen.

Het hebben van een betrouwbare context met zorgfiguren is dus één van een resem aan mogelijke oplossingen om wat te ontsnappen aan de constante druk van stress. Maar, heb je betrouwbare zorgfiguren, dan heb je met andere woorden een extra troef in handen wanneer je onder stress staat.  Wist je trouwens dat 50% van de personen die in hulpverlening werken onveilig gehecht zijn? Er is niet echt een wetenschappelijke verklaring voorhanden hiervoor maar dit kan, bijvoorbeeld, te maken hebben met parentificatie tijdens de eigen ontwikkeling.  

Mensen trachten zich steeds zo goed mogelijk aan te passen aan de gegeven situatie. Soms lijken ouders vanuit het standpunt van begeleiders hun kinderen meer kwaad dan goed te doen. Toch zitten er vaak veel goede bedoelingen en ze zullen uiteindelijk altijd de ouders van het kind blijven. Jongeren uit hun context halen, naar een instelling sturen, en er van uit gaan dat het daar allemaal beter zal gaan werkt niet noodzakelijk. Zo zijn er een hoop Jordy’s ontstaan, die uit hun context werden gehaald maar geen alternatieve aanknopingspunten hebben gevonden. Zelfs al zijn relaties met de ouders verzuurd, geen enkele ouder vergeet zijn kind.  

Het gaat, tegen de publieke verwachting in, vaak vrij goed met mensen die onveilig gehecht zijn. Vaak is onveilige gehechtheid niet meer dan een gezonde adaptatie aan een ongezonde context en worden er andere en betere manieren gevonden voorbij de eigen directe omgeving en zorgpersonen om met stress om te gaan.

Attachment Based Family Therapy

Hoe kunnen hulpverleners inspelen op hechtingsprocessen/problemen?

Door te herkennen dat veel van het gedrag verkeerd geïnterpreteerde zorgnoden zijn en dat je als hulpverlener soms meegezogen wordt in die cyclus. Je wordt meegetrokken in het gedrag dat aan de oppervlakte geobserveerd kan worden, zonder op zoek te gaan naar de dieperliggende betekenis. Ingaan op dit oppervlakte gedrag geeft geen ondersteuningsgevoel bij het kind. De stress blijft en het kind heeft dan het gevoel dat het niet bij je terecht kan. Het is een heuse zoektocht naar strategieën die hierin ondersteunen. In de plaats van enkel ‘bij te sturen’ kan je door bijvoorbeeld in te zetten op gesprekstechnische vaardigheden vaak al beter tegemoetkomen aan de ondersteuningsnoden bij jongeren.  Ik zet hier zelf als onderzoeker ook actief op in met publicaties en opleidingen ABFT (Attachment Based Family Therapy) die ik mee organiseer. Daarnaast hebben we vanuit deze inzichten een model ontwikkeld voor ‘gehechtheidsgerichte zorg in teams’ (Devacht et al., 2019) en een Middle Childhood Attachment-focused Therapy (Van Vlierberghe & Bosmans, 2020). Op dit moment lopen we een traject met Emmaüs Mechelen, waar we deze therapielijn voor de lagere school uitwerken om te gebruiken in combinatie met contextbegeleiding. Dit wordt gesteund door Rode Neuzen, neem gerust een kijkje op www.learn2trust.be.

Signs of Safety en ABFT

De ouder-kind relatie blijft heel belangrijk voor jou, kan je ons iets meer vertellen over ABFT als methodiek hierin? En hoe verhoudt dit zich vandaag ten opzichte van Signs of Safety (SOFS)?

SOFS en ABFT sluiten elkaar niet uit. Wat we met ABFT doen is gehechtheidsbreuken herstellen, advies geven aan hulpverleners en ouders om voorbij de verkeerd geïnterpreteerde signalen van pubers te geraken. We werken toe naar erkenning voor de pijn van het afgewezen of misbegrepen kind. Dit doe je niet zomaar, daar is een bepaalde weg naartoe.  Aanmelders geloven niet altijd dat dit zal lukken omdat ze vooral geconfronteerd worden met de oppervlaktesignalen en alle ellende die daaruit voortkomt voor kinderen en/of ouders.

ABFT vertrekt vanuit de aanname dat de problemen die er zijn verkeerd geïnterpreteerde zorgnoden zijn. Door dit zo te stellen word je gedwongen om op zoek te gaan naar dieperliggende betekenis. Wanneer een jongere bijvoorbeeld expliciet over een bepaald thema met niemand wil praten wil dit vaak zeggen dat de jongere eigenlijk heel erg verlangt hierover met de eigen ouders te praten, maar dat de jongere heel angstig is om opnieuw gekwetst te worden.

De kunst is om juist met de jongere over die laag te spreken en van daaruit te beginnen werken naar het mogelijk maken van een gesprek hierover met de ouders, zonder dat het kind (opnieuw) gekwetst wordt. Soms is maar 1 sessie ABFT nodig om dat thema op tafel te krijgen, maar je moet de juiste vraag op het juiste moment kunnen stellen en daarvoor heb je opleiding nodig. Bij SOFS wordt gesproken over de drie huizen, de thema’s die bij ABFT aan bod komen zijn gelijkaardig maar de volgorde ligt wat anders en de klemtoon ligt nog meer op die onderliggende verlangens en angsten. ABFT is ontwikkeld rond de eeuwwisseling in Philadelphia. Ik ben destijds door het agentschap Opgroeien gevraagd om ABFT te implementeren bij thuisbegeleiders. Uiteindelijk zijn een paar diensten er ook effectief mee aan de slag gegaan. Indien zo een implementatie niet structureel wordt opgevolgd zie je dat dit echter verdampt. We hebben dan ook geleerd dat zo’n implementatie goed moet voorbereid worden. Een andere valkuil bij dat thuisbegeleidingsproject was dat dit sterk top-down werd ingebracht. De vraag kwam van de overheid en werd gezien als een controle-actie, niet als een aanbod op knelpunten die de hulpverleners zelf ervaarden. Zoals gezegd, hebben we hier zelf ook veel uit geleerd. In andere projecten wordt ABFT op vandaag veel meer bottom-up geïmplementeerd.  Ook het traject met Emmaüs verloopt op vandaag heel erg bottom-up.

ABFT vertrekt vanuit de aanname dat de problemen die er zijn verkeerd geïnterpreteerde zorgnoden zijn. Door dit zo te stellen word je gedwongen om op zoek te gaan naar dieperliggende betekenis.

Huizen van het Kind

Welke rol zie jij weggelegd voor de Huizen Van het Kind in dit verhaal?

Ik denk dat het erg goed is dat er laagdrempelige plaatsen voorzien worden waar gezinnen ondersteund kunnen worden in het geven van ruimte aan gehechtheidsgerelateerde emoties en dynamieken. Ik denk bijkomend dat er ook mogelijkheden zijn om via online hulpverlening te ondersteunen. Mensen kunnen veel zelf mits de nodige ondersteuning. Je moet de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij hen durven leggen en hulpverlening moet zo laagdrempelig mogelijk tussenkomen. Ik zie op dat vlak een mooie combo mogelijk van online ondersteuning en real-life ondersteuning voor bijvoorbeeld de Huizen Van Het Kind. Het mag niet zo zijn dat we jongeren gaan begeleiden in de omgang met hun ouders zonder de ouders hierin te betrekken. Betrek ouders dus zo veel als mogelijk van bij de start is mijn standpunt.

Bedankt voor het gesprek Guy!

Informant realiseert dit jaar in samenwerking met Guy Bosmans een specifiek vormingsaanbod over gehechtheid, voor meer informatie:

https://www.jo-in.be/vorming/online-gehechtheidstheorie-de-praktijk-op-weg-naar-een-gehechtheidssensitieve-hulpverlening

Benjamien Calsyn I Jo-In

Guy Bosmans I KU Leuven