Het Pleegzorgkompas is geïnspireerd door de Richtlijn Pleegzorg voor jeugdhulp en jeugdbescherming van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) [14]. Het Pleegzorgkompas werd ontwikkeld door het Kenniscentrum Pleegzorg samen met een ‘werkgroep Pleegzorgkompas’, die een knelpuntanalyse uitvoerde om actuele problemen en onduidelijkheden in kaart te brengen. ’De werkgroep selecteerde vijf thema’s als prioriteiten voor het Pleegzorgkompas. Deze thema’s werden uitgewerkt op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkervaringen en ervaringskennis van gebruikers (pleegzorgers, jongeren en ouders). De eerste versie van het Pleegzorgkompas, die vooral was gebaseerd op wetenschappelijke kennis, werd voorgelegd aan verschillende overlegplatformen binnen de vijf Vlaamse pleegzorgdiensten. De tekst is in elke provincie besproken met beleidsmedewerkers, pleegzorgbegeleiders en participatiegroepen van ouders, pleegzorgers en jongeren. Dit proces van feedback en revisie was tijdsintensief, maar vergrootte het draagvlak en de toepasbaarheid van het Pleegzorgkompas in de praktijk. Praktijkmedewerkers droegen bij met aanvullende kennis waar wetenschappelijk bewijs ontbrak en hielden waar nodig rekening met de leeftijd, sekse en etniciteit van het kind. Participatiegroepen vertaalden aanbeveling naar de praktijk en verzamelden ervaringen/getuigenissen van cliënten. Hieronder vatten we de inhoud samen.

Samenvatting

Het eerste hoofdstuk geeft een algemeen overzicht en behandelt vragen zoals: Wat is pleegzorg? Welke modules zijn er? Wat zijn de taken van de pleegzorgdiensten? Welke rol heeft de pleegzorgbegeleider?

Hoofdstuk twee focust op instroom: van indicatiestelling voor pleegzorg tot screeningsprocedure van pleegzorgers, netwerkobservatie, matching en ‘goed genoeg ouderschap’.

Hoofdstuk drie behandelt perspectiefbepaling, met aandacht voor het nemen van opvoedingsbesluiten en het vergroten van de kans op een succesvolle terugkeer van het kind naar huis. Ook wordt besproken hoe ontwikkelingsschade zoveel mogelijk kan worden beperkt bij noodzakelijke overplaatsingen.

Hoofdstuk vier gaat over de ontwikkeling van het pleegkind, met onderwerpen als beschermende en risicofactoren, signalering en preventie van breakdown, en de optimale ondersteuning van het kind.

Het vijfde en laatste hoofdstuk behandelt de gedeelde wereld: het contact van het pleegkind met zijn ouders en het bredere netwerk, en de samenwerking en participatie tussen alle betrokkenen.

Bij wijze van voorbeeld staat hieronder een samenvatting van de informatie over de beschermende en risicofactoren rond kindontwikkeling uit het Pleegzorgkompas.

Tabel 1: beschermende en risicofactoren kindontwikkeling

De factoren die in tabel 1 opgenomen werden, worden in het Pleegzorgkompas verder uitgewerkt. Zo heeft langdurige onzekerheid over het toekomstperspectief van een pleegzorgplaatsing een negatieve impact [15], niet alleen op de ontwikkeling van het kind [16], maar ook op de pleegzorgers en de ouders. Onzekerheid kan belastend zijn en kan leiden tot het vastklampen aan illusies [17]. Continuïteit van zorg blijkt cruciaal, en overplaatsingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen vanwege hun negatieve gevolgen [18], vooral voor het pleegkind [2], [19], [20]. Onderzoek toont aan dat een overplaatsing de kans op gedragsproblemen vergroot. [21], [22].

Voor de ontwikkeling van een kind is het daarnaast beter om op jonge leeftijd in een pleeggezin te worden geplaatst [23]. Juffer spreekt in dit kader over "zo vroeg mogelijk zo stabiel mogelijk plaatsen" wanneer uithuisplaatsing noodzakelijk is [7]. Er is ook een negatieve samenhang tussen gedragsproblemen en de ontwikkeling, maar gedragsproblemen vormen ook een belasting voor het pleeggezin [24], [25], [26], [27]. Dit kan leiden tot een lager welzijn binnen het gezin [28], beïnvloedt soms het opvoedgedrag van de pleegzorgers [29], [30] en vergroot het risico op een breakdown [13], [30], [31], [32], [33], [34], [35].

De kwaliteit van de relatie met pleegzorgers en hun opvoedingsstijl spelen een essentiële rol in de ontwikkeling van pleegkinderen [19]. Uit onderzoek blijkt dat er minder ontwikkelingsproblemen zijn wanneer de hechtings- en opvoedingsrelatie tussen het pleegkind en de pleegzorgers sterk is [36] [23]. Anderzijds kunnen ervaringen van kindermishandeling een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van het pleegkind, omdat mishandeling het vertrouwen van het kind in zichzelf en in anderen kan ondermijnen [37]. Wanneer mishandeling plaatsvindt binnen een pleeggezin, kan dit ernstige gevolgen hebben voor het welzijn en de ontwikkeling van het kind [38].

Het is ook belangrijk dat ouders de pleegzorgplaatsing kunnen accepteren en verdragen [17] en dat er wederzijdse acceptatie is tussen ouders en pleegzorgers [39], [40]. Sommige pleegkinderen ervaren in deze context ook schuldgevoelens, bijvoorbeeld uit bezorgdheid over hoe hun ouders over de pleegzorgplaatsing denken.

Er blijven echter ook onduidelijkheden bestaan over de eventuele samenhang tussen bepaalde factoren en de ontwikkeling van pleegkinderen. Zo wijst internationale literatuur vaak op de voordelen van netwerkpleegzorg (pleegzorg door personen die het kind kenden voor de start van de plaatsing, vb. familieleden) [41], [42], [43], terwijl in Vlaamse en Nederlandse studies geen duidelijk verschil wordt gevonden in de ontwikkeling van pleegkinderen uit bestandsgezinnen (gezinnen die voorafgaand aan de plaatsing geen enkele band hadden met het kind of de ouders) en netwerkgezinnen. [24], [44], [45]. Ook is de invloed van culturele en religieuze verschillen tussen pleegkinderen en hun pleeggezinnen niet eenduidig vastgesteld, net zoals de invloed van het contact met de biologische ouders op de ontwikkeling van pleegkinderen [19].

Conclusie

Het Pleegzorgkompas werd geschreven om een overzicht te geven van de kennis die er op dit moment is, zowel in de wetenschappelijk literatuur als in de praktijk. Het geeft daarmee ook richtlijnen en aanbevelingen voor diensten van pleegzorg en pleegzorgbegeleiders om deze kennis in te zetten in de praktijk. Het boek is daarnaast ook nuttig voor iedereen die meer wilt weten over de werking van pleegzorg.

Het Kenniscentrum Pleegzorg maakt kennis over pleegzorg toegankelijk. Het biedt ondersteuning om pleegzorg als hulpverleningsvorm te optimaliseren. Het Kenniscentrum wordt aangestuurd door de vijf provinciale diensten voor pleegzorg.

Bronnen

[1]        C. R. Lawrence, E. A. Carlson, and B. Egeland, “Development and Psychopathology 18 ~2006!,” pp. 57–76, 2006, doi: 10.10170S0954579406060044.

[2]        P. J. Pecora, C. R. White, L. J. Jackson, and T. Wiggins, “Mental health of current and former recipients of foster care: A review of recent studies in the USA,” Child Fam Soc Work, vol. 14, no. 2, pp. 132–146, May 2009, doi: 10.1111/j.1365-2206.2009.00618.x.

[3]        R. C. Kessler et al., “Effects of Enhanced Foster Care on the Long-term Physical and Mental Health of Foster Care Alumni,” Arch Gen Psychiatry, vol. 65, no. 6, p. 625, Jun. 2008, doi: 10.1001/archpsyc.65.6.625.

[4]        B. Van den Bruel, “Naar een nieuw Vlaams intersectoraal decreet Pleegzorg [Towards a new Flemish intersectoral decree Foster care],” in Op weg met pleegzorg. Kansen en risico’s, J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, and F. Vanschoonlandt, Eds., Leuven: Acco, 2012, pp. 43–63.

[5]        J. Strijker and Tj. Zandberg, Matching in de pleegzorg. Amsterdam: SWP, 2001.

[6]        M. van Ijzendoorn, “Gehecht aan pleegouders,” in Pleegzorg in perspectief. Ontwikkelingen in theorie en praktijk, P. van den Bergh and T. Weterings, Eds., van Gorcum, 2010, pp. 13–23.

[7]        F. Juffer, Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. [Decisions about children in problematic parenting situations. Insights from attachment research], no. 6. Den Haag: Raad voor de Rechtspraak, 2010.

[8]        B. R. Lee, C. L. Bright, D. V. Svoboda, S. Fakunmoju, and R. P. Barth, “Outcomes of group care for youth: A review of comparative studies,” Mar. 2011. doi: 10.1177/1049731510386243.

[9]        C. A. Nelson, C. H. Zeanah, N. A. Fox, P. J. Marshall, A. T. Smyke, and D. Guthrie, “Cognitive recovery in socially deprived young children: The Bucharest early intervention project,” Science (1979), vol. 318, no. 5858, pp. 1937–1940, Dec. 2007, doi: 10.1126/science.1143921.

[10]      A. T. Smyke, C. H. Zeanah, N. A. Fox, C. A. Nelson, and D. Guthrie, “Placement in Foster Care Enhances Quality of Attachment Among Young Institutionalized Children,” 2010.

[11]      J. Windsor et al., “Effect of foster care on young children’s language learning,” Child Dev, vol. 82, no. 4, pp. 1040–1046, Jul. 2011, doi: 10.1111/j.1467-8624.2011.01604.x.

[12]      M. M. Ghera et al., “The effects of foster care intervention on socially deprived institutionalized children’s attention and positive affect: Results from the BEIP study,” J Child Psychol Psychiatry, vol. 50, no. 3, pp. 246–253, 2009, doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01954.x.

[13]      J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, E. Carlier, and H. Fransen, “Breakdown of foster care placements in Flanders: incidence and associated factors,” Eur Child Adolesc Psychiatry, vol. 27, no. 2, pp. 209–220, Feb. 2018, doi: 10.1007/s00787-017-1034-7.

[14]      M. De Baat, P. Van den Bergh, and M. De Lange, Richtlijn Pleegzorg voor jeugdhulp en jeugdbescherming: onderbouwing. Nederlands Jeugdinstituur, 2015.

[15]      J. Choy and E. Schulze, Kiezen voor kinderen: een nieuwe blik op het samenspel in pleegzorg. Amsterdam: Nisto/Spirit, 2009.

[16]      A. M. Weterings, Pleegzorg in balans: bestaanszekerheid voor kinderen. Apeldoorn: Garant, 2000.

[17]      G. Haans, L. Robbroeckx, J. Hoogeduin, and A. van Beem-Kloppers, Methodiekboek: ouderbegeleiding bij roldifferentiatie: ouders helpen bij het invullen van de ouderrol na plaatsing van hun kind in een pleeggezin. Amsterdam: Uitgeverij SWP, 2010.

[18]      Care Institute for Excellence (SCIE), SCIE guide 7: Fostering. London, England : SCIE, 2004.

[19]      P. M. Van den Bergh and T. Weterings, Pleegzorg in perspectief: Ontwikkelingen in theorie en praktijk [Foster care in perspective: Developments in theory and practice]. Uitgeverij Van Gorcum, 2010.

[20]      F. Van Holen, J. Vanderfaeillie, and F. Vanschoonlandt, Op weg met pleegzorg: kansen en risico’s [On the way with foster care: opportunities and risks]. Leuven: Acco, 2012.

[21]      R. R. Newton, A. J. Litrownik, and J. A. Landsverk, “Children and youth in foster care: Disentangling the relationship between problem behaviors and number of placements,” Child Abuse Negl, vol. 24, no. 10, pp. 1363–1374, Oct. 2000, doi: 10.1016/S0145-2134(00)00189-7.

[22]      E. C. Herrenkohl, R. C. Herrenkohl, and B. P. Egolf, “The Psychosocial Consequences of Living Environment Instability on Maltreated Children.,” American Journal of Orthopsychiatry, vol. 73, no. 4, pp. 367–380, 2003, doi: 10.1037/0002-9432.73.4.367.

[23]      K. van Duijn, “Groeien in een pleeggezin. Een onderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen en de relatie van de ontwikkeling van pleegkinderen met de interactie en hechtings- en opvoedingsrelatie tussen kind  en pleegouders,” Scriptie Universiteit Leiden, 2008.

[24]      P. A. C. M. Bastiaensen, “Belaste pleegouders en verscheurde pleegkinderen? [Burdened foster parents and torn foster children?],” Radboud University, Nijmegen, 2001.

[25]      G. Jones and P. J. Morrissette, “Foster Parent Stress,” Canadian Journal of Counselling and Psychotherapy, vol. 33, no. 1, pp. 1–13, 1999.

[26]      F. Van Holen, J. Vanderfaeillie, and L. Trogh, “Longitudinaal onderzoek naar gezinsbelasting en gedrags- en emotionele problemen in pleegzorg,” Tijdschrift voor Orthopedagogiek, vol. 46, no. 5, pp. 233–242, 2007.

[27]      G. McCarthy, J. Janeway, and A. Geddes, “The Impact of Emotional and Behavioural Problems on the Lives of Children Growing up in the Care System,” Adopt Foster, vol. 27, no. 3, pp. 14–19, Oct. 2003, doi: 10.1177/030857590302700305.

[28]      R. Whenan, M. Oxlad, and K. Lushington, “Factors associated with foster carer well-being, satisfaction and intention to continue providing out-of-home care,” Child Youth Serv Rev, vol. 31, no. 7, pp. 752–760, Jul. 2009, doi: 10.1016/j.childyouth.2009.02.001.

[29]      J. Vanderfaeillie, F. van Holen, L. Trogh, and C. Andries, “The impact of foster children’s behavioural problems on Flemish foster mothers’ parenting behaviour,” Child Fam Soc Work, vol. 17, no. 1, pp. 34–42, Feb. 2012, doi: 10.1111/j.1365-2206.2011.00770.x.

[30]      J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, F. Vanschoonlandt, M. Robberechts, and T. Stroobants, “Children placed in long-term family foster care: A longitudinal study into the development of problem behavior and associated factors,” Child Youth Serv Rev, vol. 35, no. 4, pp. 587–593, Apr. 2013, doi: 10.1016/j.childyouth.2012.12.012.

[31]      J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, and S. Coussens, “Why do foster care placements break down? A study into the factors influencing foster care placement breakdown in Flanders,” International Journal of Child & Family Welfare, vol. 11, pp. 77–87, 2008.

[32]      M. Oosterman, C. Schuengel, N. Wim Slot, R. A. R. Bullens, and T. A. H. Doreleijers, “Disruptions in foster care: A review and meta-analysis,” Child Youth Serv Rev, vol. 29, no. 1, pp. 53–76, Jan. 2007, doi: 10.1016/j.childyouth.2006.07.003.

[33]      P. Chamberlain, J. M. Price, J. B. Reid, J. Landsverk, P. A. Fisher, and M. Stoolmiller, “Who disrupts from placement in foster and kinship care?,” Child Abuse Negl, vol. 30, no. 4, pp. 409–424, Apr. 2006, doi: 10.1016/j.chiabu.2005.11.004.

[34]      J. G. Barber, P. H. Delfabbro, and L. L. Cooper, “The predictors of unsuccessful transition to foster care,” J Child Psychol Psychiatry, vol. 42, no. 6, pp. 785–790, 2001, doi: 10.1017/S002196300100751X.

[35]      E. Fernandez, “Pathways in substitute care: Representation of placement careers of children using event history analysis,” Child Youth Serv Rev, vol. 21, no. 3, pp. 177–216, Mar. 1999, doi: 10.1016/S0190-7409(99)00014-6.

[36]      A. A. M. Huijg, Pleegzorg, de ontwikkeling van pleegkinderen, de relatieontwikkeling tussen pleegkind en pleegouders en de invloed van het oudercontact. Leiden, Nederland: Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek, 2010.

[37]      A. Wolzak and I. ten Berge, “Gevolgen van kindermishandeling,” 2008.

[38]      M. O. Fechter-Leggett and K. O’Brien, “The effects of kinship care on adult mental health outcomes of alumni of foster care,” Child Youth Serv Rev, vol. 32, no. 2, pp. 206–213, Feb. 2010, doi: 10.1016/j.childyouth.2009.08.017.

[39]      S. J. Leathers, “Parental Visiting, Conflicting Allegiances, and Emotional and Behavioral Problems Among Foster Children*,” 2003.

[40]      D. Oyserman and R. Benbenishty, “Keeping in Touch: Ecological Factors Related to Foster Care Visitation,” 1992.

[41]      S. Holland, S. Holland, A. Faulkner, and R. Perez-Del-Aguila, “Promoting stability and continuity of care for looked after children: a survey and critical review,” Child Fam Soc Work, vol. 10, pp. 29–41, 2005.

[42]      A. P. Iglehart, “Kinship Foster Care: Placement, Service, and Outcome Issues,” Child Youth Serv Rev, vol. 16, no. 2, pp. 107–122, 1994.

[43]      A. P. Iglehart, “Kinship foster care: filling the gaps in theory, research, and practice,” Child Youth Serv Rev, vol. 26, no. 7, pp. 613–621, Jul. 2004, doi: 10.1016/j.childyouth.2004.04.004.

[44]      J. Strijker, T. Zandberg, and B. F. van der Meulen, “Kinship foster care and foster care in the Netherlands,” Child Youth Serv Rev, vol. 25, no. 11, pp. 843–862, Nov. 2003, doi: 10.1016/S0190-7409(03)00089-6.

[45]      J. Strijker and S. Van Oijen, “(On)gelijkenis van pleegouder en pleegkind in hun rapportage van probleemgedrag [(In)similarity of foster parent and foster child in their reporting of problem behavior],” Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, vol. 31, no. 1, pp. 69–81, 2006.

Het Pleegzorgkompas

Delphine West & Lenny Trogh
Meer info

Delphine West, Suzan De Hoog & Frank Van Holen