Waarom kinderen en jongeren laten participeren?

Omdat het een recht en juridische verplichting is  

Het betrekken van kinderen en jongeren bij beslissingen die hen aanbelangen is een kinderrecht, formeel vastgelegd in onder meer artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag.  De Belgische staat is verplicht om dit na te leven en deze rechten (net zoals alle andere rechten) te respecteren en waarborgen. Naast overheden dragen ook onder meer organisaties de verplichting om dit mee te realiseren. Ook jeugdhulpverleners en de organisaties waarin zij werkzaam zijn, hebben de plicht om het recht van kinderen en jongeren om gehoord te worden te respecteren.

Het recht om gehoord te worden is bovendien één van de vier basisbeginselen van het Kinderrechtenverdrag, naast het non-discriminatiebeginsel, recht op leven, overleven en ontwikkeling en het belang van het kind. Het Kinderrechtenverdrag vormt ook de basis voor het DRM. Dit krijgt onder meer een vertaling in het recht op informatie, recht op participatie en recht op bijstand (via de bijstand door een vertrouwenspersoon). Het DRM verwijst uitdrukkelijk naar het recht op participatie van minderjarigen. Dit biedt een belangrijk aanknopingspunt om participatie binnen jeugdhulp mogelijk te maken. Maar er zijn nog andere redenen én middelen om participatie vorm te geven binnen jeugdhulp.

Omdat kinderen en jongeren expert zijn op vlak van hun leefwereld

Participatie is vanzelfsprekend meer dan een juridische verplichting. Het is tevens belangrijk om te luisteren naar kinderen en jongeren zodat we beter zicht krijgen op wat leeft bij hen. Het zorgt voor een aanbod dat meer is afgestemd op wat zij nodig hebben. Door hen te betrekken bij het nemen van beslissingen, bij overlegmomenten of het vastleggen van regels binnen een voorziening, worden deze mogelijks meer gedragen en zijn ze vollediger.

Ook kan het horen van kinderen en jongeren ervoor zorgen dat schendingen van hun rechten aan het licht komt en dat er aandacht komt voor zaken waar we zelf niet altijd aan denken. De Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind  (NCRK) deed bijvoorbeeld onderzoek binnen de gemeenschapsinstellingen en betrokken heel bewust de desbetreffende jongeren bij het opstellen van hun vragenlijsten. Op deze manier werd deze vragenlijst vollediger, aangezien er hierdoor bepaalde onderwerpen werden opgenomen waar de onderzoekers zelf niet aan gedacht hadden, zoals toegang tot gynaecologen.

Omdat kinderen en jongeren hiermee versterkt worden

Het betrekken van kinderen en jongeren is ook een manier om hen de kans te geven vaardigheden op te bouwen die ze anders niet of minder verwerven. Ze leren hierdoor eigen gedachten en ideeën onder woorden te brengen en positieve of negatieve argumenten te verwoorden. Het kan met andere woorden bijdragen aan hun intellectuele en cognitieve ontwikkeling. Ook kunnen ze hierdoor meer inzicht verkrijgen waarom bepaalde beslissingen genomen worden en anderen niet. Door kinderen en jongeren in te lichten over het feit dat ze gehoord moeten worden en hen die kans te geven, leren ze bovendien meer bij over hun eigen rechten.

Omdat dit machtsverhoudingen zichtbaar maakt en in vraag stelt.

Door kinderen en jongeren te horen en mee te laten beslissen, geef je als jeugdhulpmedewerker een deel van je macht af en zorg je mogelijks voor het wijzigen van condities die meestal enkel door volwassenen worden gecreëerd zoals de manier waarop hulpverleningstrajecten verlopen. Machtsrelaties spelen altijd en zijn van belang in sociale relaties. Macht kan rollen versterken, verzwakken, uit evenwicht brengen of terug in balans brengen. Het kan interessant zijn om met het kind of de jongere te bespreken welke achterliggende mechanismen van macht aanwezig zijn in jullie hulpverleningsrelatie. Participatie kan ervoor zorgen dat je de macht herverdeelt waar nodig en waar kan. Zoals eerder gesteld, betekent een stem geven aan kinderen en jongeren niet, dat vanaf nu kinderen en jongeren baas zijn. Het betekent enkel dat zij op meer gelijkwaardige voet worden gezet met volwassen en dat we ook hun actorschap erkennen.

Het onbewuste speelveld tussen weten en doen: over kindbeelden en participatie

Participatie van kinderen en jongeren is bovendien meer dan een juridisch verhaal. Want ook al beschikken we over sterke instrumenten - zoals het Kinderrechtenverdrag en het Decreet Rechtspositie Minderjarige - om participatie waar te maken, blijft de invulling hiervan een continue zoektocht.

Hoe we participatie concreet vorm geven binnen jeugdhulp, heeft namelijk ook veel te maken met ons gedrag en handelen. Het grootste deel van ons gedrag verloopt automatisch.  We moeten daarom ook onze eigen gedragingen, houdingen en waarden en die van anderen, onder de loep nemen om betekenisvolle participatie te kunnen begrijpen en vormgeven.

Net zoals bij alle andere kinderrechten, is de maatschappelijke invulling van participatie van belang. Dit concept krijgt namelijk onder andere vorm door de manier waarop we als volwassenen met kinderen omgaan, hoe we naar hen kijken en welke plaats we hen toebedelen (ons zogenaamde kindbeeld). Het is belangrijk om na te gaan als hulpverlener wat jouw waarden en normen zijn en om te weten met welke bril je naar kinderen en jongeren kijkt. Wat vind jij goed of slecht voor kinderen en jongeren? Ben je het eens met de ruimte die kinderen en jongeren krijgen? Vind je dat we kinderen en jongeren te veel of te weinig beschermen? Wat vind je acceptabel in een bepaalde situatie en wat niet? Door hier zicht op te krijgen, krijg je zicht op je kindbeeld.

Dit geldt eveneens voor structuren en organisaties zoals jeugdhulpvoorzieningen. Het specifieke kindbeeld dat jij hanteert is gebaseerd op impliciete veronderstellingen (zoals bijvoorbeeld ideeën over wat een goede kindertijd is) en kan veranderen doorheen de tijd. Ook kan het kindbeeld dat jij hanteert, verschillen van dat van je collega(‘s).

Globaal gezien zijn er twee dominante kindbeelden, namelijk kindbeelden gebaseerd op bescherming en kindbeelden die vertrekken vanuit actorschap. Wanneer we met die laatste bril naar kinderen en jongeren kijken, zien we hen vooral als sociale actoren, inclusief verantwoordelijkheden en keuzevrijheid. Een kindbeeld gebaseerd op bescherming zal voornamelijk focussen op de kwetsbaarheden en afhankelijkheid van kinderen en jongeren. Ieder van ons heeft een bepaalde blik, afhankelijk van de situatie, op kinderen en jongeren. Dit beeld zal zich ergens op dit continuüm positioneren. Een kinderrechtenperspectief nodigt uit om een balans te zoeken tussen deze twee dominante beelden. Merk je dat je in een bepaalde situatie snel in een beschermingsreflex komt, bedenk dan eens waarom dit het geval is, op welke manier je kinderen en jongeren kan ondersteunen in wat ze (nog) niet kunnen en kan vertrouwen in wat ze wel kunnen.  

Bewust zijn van deze kaders kan helpen om te begrijpen hoe participatie vorm krijgt en waar het soms spaak loopt. Soms zal participatief werken bijvoorbeeld weerstand oproepen bij collega’s omdat ze te veel vanuit een beschermingsperspectief handelen of het net helemaal uit het vizier hebben. Door hierover te reflecteren, kan je meer naar elkaar toegroeien op vlak van participatie. Volgende vragen kunnen je hierbij helpen:

  • Wat is jouw beeld van een 'goede' kindertijd, een 'goede' jeugd?
  • Hoe sluit dit aan bij dat van een kind of jongere met wie je nu werkt?
  • Kan je andere externe factoren of andere belangrijke levenservaringen identificeren die hebben bijgedragen aan het vormen van je waarden over kinderen, jongeren en familie?
  • Hoe denk je dat deze waarden je handelingen als professional sturen?

Hoe participatief werken?

Hoe kan je er concreet voor zorgen dat kinderen en jongeren betrokken worden, hun stem kunnen uiten en dat er gewicht aan gegeven wordt? Naast het in acht nemen van bovenstaande beschouwingen, die helpen om bewuster te worden van je eigen handelen en een participatieve houding aan te nemen, zijn er nog een aantal hulpmiddelen die ons de weg kunnen leiden. We lichten één kader van nabij toe, namelijk de algemene commentaar  van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind rond artikel 12. Deze algemene commentaar biedt meer info over hoe we de participatierechten in het Kinderrechtenverdrag kunnen realiseren. Hierin zijn negen concrete aanbevelingen om betekenisvolle participatie mogelijk te maken, terug te vinden. We vullen ze aan met voorbeelden en tips.

  1. Transparant en informatief: kinderen en jongeren moeten over voldoende info beschikken vooraleer ze betekenisvol kunnen participeren en moeten weten wat de mogelijke gevolgen zijn van het uiten van hun mening. Zonder de juiste informatie, kan er moeilijk sprake zijn van ware participatie. Het is dus steeds van belang dat kinderen die bijvoorbeeld mee aanbod binnen jeugdhulp ontwikkelen, weten waarom ze dit doen en wat er zal gebeuren met hun stem. Deze informatie moet zoveel mogelijk op maat van kinderen en jongeren aangeboden worden.
  2. Vrijwillig: kinderen en jongeren hebben het recht om betrokken worden bij zaken die hen aanbelangen, maar mogen ook aangeven dat ze niet willen participeren. Participatie moet met andere woorden vrijwillig zijn, je kan het niet opleggen. Participatie is geen verplichting voor kinderen en jongeren, het is een keuze om al dan niet deel te nemen of hun standpunten te delen. Als een kind zijn of haar mening niet wil delen, onderzoek dan waarom dit het geval is en help hen om te begrijpen waarom het belangrijk kan zijn om hun mening te geven. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een kind bij een bepaald onderdeel van de hulpverlening niet betrokken wil zijn, omdat hij of zij schrik heeft dat er informatie met ouders gedeeld zal worden. Dat wil niet zeggen dat het kind niet op andere aspecten wil participeren.
  3. Respectvol: er moet steeds respectvol omgegaan worden met kinderen en jongeren en hun opinies. Dit betekent als hulpverlener dat je hun stem en visie serieus neemt. Je kan dit op verschillende manieren duidelijk maken, bijvoorbeeld door steeds opnieuw toestemming te vragen aan kinderen en jongeren, maar ook door samen op voorhand afspraken te maken over het participatieve proces. De gedeelde afspraken kunnen er ook voor zorgen dat een groep verantwoordelijkheid neemt bij het niet naleven.
  4. Relevant: kinderen en jongeren hebben het recht om betrokken te worden bij zaken die relevant zijn voor hun leven en waarbij ze kunnen terugvallen op hun eigen kennis, vaardigheden en competenties. Kinderen en jongeren moeten zelf kunnen bepalen welke kwesties relevant zijn voor hen.
  5. Kindvriendelijk: de ruimte en methodes die gebruikt worden om kinderen en jongeren te betrekken, moeten afgestemd zijn op hun capaciteiten én er moet rekening gehouden worden met de verschillende noden van verschillende kinderen en jongeren. Participatieve processen zullen vaak ook meer tijd en flexibiliteit vragen dan op voorhand ingeschat. Voorzie hier voldoende ruimte voor.
  6. Inclusief: iedereen moet de kans krijgen om te participeren, zonder discriminatie op gelijk welke grond en er moet voldoende rekening gehouden worden met cultuursensitiviteit. Houd rekening met bepaalde drempels die het moeilijker maken voor specifieke kinderen en jongeren om hun stem te laten horen.
  7. Ondersteuning: volwassenen die participatie van kinderen en jongeren faciliteren moeten over voldoende voorbereiding, vaardigheden en opleiding beschikken hiervoor. Ook zij moeten voldoende geïnformeerd zijn en weten welke kanalen er bestaan om kinderen en jongeren hun mening te laten uiten en wie verantwoordelijk is om hiermee aan de slag te gaan.
  8. Veilig en met oog voor risico’s: volwassenen die met kinderen en jongeren werken, hebben de verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen zodat de risico’s op (fysiek en emotioneel) geweld, uitbuiting of andere negatieve gevolgen, die zouden kunnen samenhangen met de participatie van kinderen en jongeren, zo klein mogelijk gehouden worden.
  9. Met rekenschap achteraf: er wordt achteraf teruggekoppeld op wat voor manier er rekening gehouden is met de visie van kinderen en jongeren. Het betrekken van kinderen en jongeren wil niet zeggen dat vanaf nu de beslissingen van kinderen en jongeren primeren, maar wel dat ze evenveel kansen krijgen om hun standpunten en ideeën te uiten. Wanneer hun stem niet gevolgd kan worden, is het ook aan de begeleiders om uit te leggen – op gepaste wijze - aan kinderen en jongeren waarom dit het geval is. Wees steeds waakzaam voor schijnparticipatie. Indien zo goed als alles op voorhand al vastligt, kan er geen sprake zijn van betekenisvolle participatie. Wanneer de beslissing eigenlijk al gemaakt is, maar je laat kinderen en jongeren hun mening delen, is er geen echte participatie.

Conclusie

Kinderen en jongeren een stem geven bij alles wat hen aanbelangt, is niet alleen belangrijk maar ook een verplichting. Het is echter veel meer dan dat: het is bovendien een manier om meer zicht te krijgen op de leefwereld van kinderen en jongeren. Het geeft hen zeggenschap, laat hen nadenken over hun eigen rechten en noden, zorgt mogelijks voor meer gedragen beslissingen en een hulpverleningsaanbod dat beter is afgestemd op noden van kinderen en jongeren.

Maar het vraagt ook flexibiliteit, meer tijd en vaak wat extra inspanningen. Ook praktijkwerkers binnen de jeugdhulp kunnen er echter mee voor zorgen dat er voldoende ruimte is binnen hun eigen structuren en persoonlijke relaties om kinderen en jongeren te horen en te betrekken. Dit brengt vanzelfsprekend uitdagingen maar ook kansen met zich mee.

Kinderen en jongeren een stem geven en betrekken, betekent er van uitgaan dat zij actorschap bezitten, dat hun mening belangrijk is en dat zij beschikken over capaciteiten en kennis om hun stem te laten horen. Hoewel het essentieel blijft om kritisch te staan tegenover de mogelijkheden van participatie en bewust te zijn van de grenzen van participatief werken, is het betrekken van kinderen en jongeren vanuit een kinderrechtenperspectief absoluut noodzakelijk. Gelukkig zijn er al heel wat tools en hulpmiddelen om binnen jeugdhulp participatie een centrale rol te geven.

Participatie zal vaak niet de snelste of makkelijkste bewandelbare weg zijn. Maar het zorgt er wel voor dat kinderen en jongeren meer zeggenschap krijgen, dat bepaalde regels meer legitimiteit krijgen en beslissingen meer gedragen worden. Het zorgt ook voor extra vaardigheden bij de betrokken kinderen en jongeren en voor een duidelijk beeld op wat er binnen de leefwereld van kinderen en jongeren afspeelt.

Er blijven echter nog heel wat vragen en uitdagingen gepaard gaan met participatie, ook binnen jeugdhulp. Hoe zorgen we ervoor dat de stem van alle kinderen en jongeren gehoord wordt, ook van jonge kinderen bijvoorbeeld? Wat doen we als de uitkomst van een participatief proces anders uitdraait dan verwacht? Hoe zorgen we ervoor dat er betekenisvolle participatie kan plaatsvinden?

Participatie blijft een gedeelde zoektocht, een proces dat bij voorbaat gekenmerkt wordt door onzekerheden. Door hier vanuit een kinderrechtenperspectief naar te kijken, je eigen handelen als professional onder de loep te nemen en in vraag te stellen en steeds met een open en flexibele houding tewerk gaan, kom je echter al een heel eind.

Lisa De Roeck, Kenniscentrum Kinderrechten (KeKi), Kon. Maria Hendrikaplein 5/104, 9000 Gent. Contact: lisa.deroeck@keki.be, www.keki.be
Lisa is politieke wetenschapper van opleiding en inhoudelijk stafmedewerker bij KeKi. Het Kenniscentrum Kinderrechten vzw (KeKi) wil de wetenschappelijke kennis over de rechten van het kind samenbrengen, toegankelijk maken, verspreiden en stimuleren.
Deze bijdrage is gebaseerd op het samenvattende rapport van de studiedag Research on Stage van het Kenniscentrum Kinderrechten. Deze studiedag stond in het teken van participatie binnen onderzoek. Er zijn echter heel wat paralellen te trekken tussen participatie in die context en in de jeugdhulp. Het rapport kan je via deze link terugvinden:

https://acrobat.adobe.com/link/review?uri=urn:aaid:scds:US:fa253c7f-3419-3421-a007-0b4d050f957b

Bibliografie

Dedding, C., Jurrius, K, Moonen, X. en Rutjes, L. (2013), Kinderen en jongeren actief in wetenschappelijk onderzoek – Ethiek, methoden en resultaten van onderzoek met en door jeugd. Tielt: Lannoo    (Campus).
Desmet, E, & Put, J. (2011). Het Decreet Rechtspositie Minderjarigen: Een internationaalrechtelijke toetsing. Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, 12(2), 103-120.
Kenniscentrum Kinderrechten (2019). Research on Stage Samenvattend Rapport 2019 ‘Ik spreek dus ik ben’ Participatie van kinderen en jongeren. Impact of formaliteit? Te raadplegen via https://www.keki.be/sites/default/files/Samenvattend%20Rapport%20Research%20on%20Stage%202019.pdf
Lundy, L., & McEvoy, L. (2012). Childhood, the United Nations Convention on the Rights of the Child, and Research: What Constitutes a ‘Rights-Based’ Approach? In M. Freeman (Ed.), Law and Childhood    Studies: Current Legal Issues Volume 14 (pp. 75-91). Oxford University Press
UN Committee on the Rights of the Child (CRC), General comment No. 12 (2009): The right of the child to be heard, 20 July 2009, CRC/C/GC/12,
Verhellen, E. (2008). Het verdrag inzake de rechten van het kind meerderjarig, enkele beschouwingen over de implementatie in België. Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten , (1), 11–40.
Vandenhole, W. (2007). Kinderrechten als mensenrechten : een multidisciplinaire verkenning. Antwerpen: Intersentia.