Een pleidooi voor zelfreflectie, empathie en authenticiteit
Het bleek de start van een proces waarin zoeken centraal staat. En laat dat ‘zoeken’ nu eigen zijn aan de job met de cliënten. Het voortdurend zoeken naar afstemming, noden, verwachtingen waarbij ook zelfreflectie het ankerpunt vormt. Een jaar na datum kan ik zeggen dat ik de invloed van dat zoeken naar een plek in het team zwaar onderschat heb.
Het contact met de cliënten ging ‘zo goed als’ vanzelf. Vrij snel waren er acute hulpvragen waarmee ik samen met hen aan de slag kon. Het deed de aandacht van ‘mijn plek in het team’ naar de achtergrond verdwijnen. Ik overtuigde mezelf ervan dat dit alles tijd nodig had. Al voelde ik veel meer aan. De vermoeidheid die de gebroken nachten met zich meebrachten zorgde ervoor dat ik enkel kon focussen op wat prioritair was: mijn kernopdracht. Toch was het negeren van mijn dieperliggende gevoel een eerste grens die ik -zonder het te beseffen- overschreed.
Dit alles was in extreem contrast met wat ik in de maanden die daaraan vooraf gingen aan zelfzorg had geleverd. Nooit eerder ervaarde ik mijn eigen grenzen zo scherp als toen ik begon te moederen. Ik deinde mee op het tempo van mijn kind, bewaakte zijn, mijn en onze grenzen stevig. Bezoek zwoor ik af op momenten waarop hij, ik, wij te vermoeid waren. Ik voelde feilloos aan wie ik op welk moment wel of niet in onze cocon wilde toelaten. Trouw zijn aan wat zich in die heerlijke cocon aandiende had ik me eigen gemaakt.
Anderhalve maand na mijn start was daar de pandemie. Plots werd alles waarmee we vertrouwd waren, het ritme dat we vonden, anders. Man en kind waren fulltime thuis, ik combineerde van thuis uit mijn twee jobs. De extra tijd samen lijmde mijn gebroken moederhart ten gevolge van de moeilijke start op de crèche. Inhoudelijk werd ik echter op professioneel gebied erg uitgedaagd. De sluiting van de scholen betekende plots een leefgroep die noodgedwongen op volle toeren moest draaien. Een leefgroep waar tien kinderen en jongeren verblijven tussen drie en veertien jaar. Ze kwamen er allen terecht door een tussenkomst van de jeugdrechtbank. Omwille van wat men omschrijft als een verontrustende situatie. Gedwongen moeten samenleven met andere minderjarigen, wisselende begeleiders die in verschillende shiften werken is hoe dan ook een heel complex gegeven. Voeg daar een reeks coronamaatregelen aan toe en je krijgt een realiteit die voor niemand gunstig is. Kinderen in dergelijke situaties stellen niet zelden gedrag dat opstandig, grenzeloos of zorgwekkend is. Als professionelen is het onze opdracht om te blijven kijken en zoeken naar wat achter dit gedrag schuil kan gaan. Het louter bekijken en beoordelen van zichtbaar gedrag zorgt ervoor dat voorbij gegaan wordt aan de essentie, de kern, het verdriet, het lijden en onrecht.
Ik heb het over tien minderjarigen, in één leefgroep, op één domein waar nog vier andere leefgroepen huisvesten. Eén jongere mocht na goedkeuring van de jeugdrechter de ‘coronaperiode’ thuis uitzitten. Mits nauwe opvolging vanuit de voorziening. Creatieve oplossingen dienen zich aan als er niet -zoals in het pre-coronatijdperk- aan huis gegaan mag worden. Bereikbaarheid via internet is allesbehalve vanzelfsprekend in gezinnen die problemen ervaren op verschillende levensdomeinen. Slechte verbindingen via het videobellen werden dagelijkse kost.
En dan breekt ‘de hel los’. Kinderen lijken het moeilijk te hebben om hun kwaadheid en verdriet te uiten. Ze lopen weg uit de voorziening, er ontstaat opstand -noem het gerust anarchie- en er worden grenzen overschreden.
En dan breekt ‘de hel los’. Kinderen lijken het moeilijk te hebben om hun kwaadheid en verdriet te uiten. Ze lopen weg uit de voorziening, er ontstaat opstand -noem het gerust anarchie- en er worden grenzen overschreden. Jonge kinderen worden betrokken in deze roekeloze uitspattingen. Er ontstaat een grote onrust in de leefgroep. Begeleiders zoeken naar moed om elke dag opnieuw te beginnen. Het tij geraakt ondanks alle positieve en moedige pogingen niet gekeerd. De situatie escaleert zodanig dat de veiligheid niet langer gegarandeerd kan worden. We durven elkaar stil de vraag stellen over welke jongere we eventueel wel thuis kunnen laten verblijven. We staan voor moeilijke keuzes. We beseffen dat deze situatie ons zodanig uitdaagt dat onze kernopdracht, het bieden van een veilige plek, in het gedrang komt.
We besluiten om de jeugdrechter om goedkeuring te vragen om één andere jongere thuis te mogen laten verblijven. De leefgroepbegeleiders staan hier achter en zijn van mening dat dit nodig is om opnieuw rust in de leefgroep te kunnen bieden. Ik twijfel. Ik hoor het thuisfront van die jongere hun zorgen uiten. Jarenlang ging ik met hen op pad. Na lange tijd durven zij het aan om hun eigen grenzen aan te geven. We besloten eerder dat we gaan voor kwalitatief goed contact met hun kind, eerder dan in te zetten op regelmatige contacten die hun draagkracht overschrijden. Het zijn deze mensen waaraan ik de vraag stel om hun kind thuis te laten verblijven voor een nog onbepaalde periode. Geen perspectief. Uitzichtloos. Ik hoor mezelf de moeder overtuigen, ik spreek haar aan op haar inlevingsvermogen, iets wat heel moeilijk is. Verwachten dat een ouder begrip kan opbrengen voor een situatie in een jeugdhulpvoorziening waar er niet langer rust en veiligheid is omwille van gedrag dat zijn oorsprong kent in wat de hele maatschappij overkomt.
Ik raap mijn moed samen en vraag andere hulpverleners naar hun advies. Iemand zegt me dat deze situatie zo uitzonderlijk is dat het lijkt dat er moet gekozen worden ‘tussen de pest en cholera’. En dat we om die reden er best alles aan doen om het kind in kwestie toch naar huis te kunnen laten gaan. Ik twijfel. Moeder twijfelt. Vader sluit zich af. Meerderjarige zus is bezorgd. De consulent twijfelt. Als ik dan de balans opmaak zie ik aan de andere kant leefgroepbegeleiders die ‘op hun tandvlees zitten’, kinderen die zich niet langer veilig voelen, stress ervaren door groepsdruk en noem maar op.
Ik spreek door en zet alles in het werk om moeder, vader, consulent en bij uitbreiding de jeugdrechter te overtuigen van het belang om dit kind uit de leefgroep weg te halen. Dit is meteen de tweede keer op anderhalve maand dat ik over mijn eigen grens ga. Weliswaar zonder dit te beseffen. Ik verkrijg de goedkeuring van de jeugdrechter. Mits nauwe opvolging en nabijheid mag ik het kind naar huis laten gaan. Anders dan gewoonlijk kan ik hier niet tevreden om zijn. Het voelt op zijn zachtst uitgedrukt wrang.
Ik stel alles in het werk om nabij te blijven. Beide ouders zijn niet in de mogelijkheid om via videogesprekken contact te houden. Dagelijkse telefoontjes blijken al gauw te betuttelend, dat merk ik zelf en geeft ook moeder me mee. We zoeken naar andere manieren. Ik krijg de goedkeuring om ‘wandelgesprekken’ te mogen doen. De school voorziet een laptop en afstandsonderwijs. Ik volg dit samen met de leerkracht op. Voor de ouders blijkt het onmogelijk om ook hier nog mee bezig te zijn. De zorg voor het kind zorgt er in combinatie met moeders werk voor dat beide ouders door hun reserves geraken. Ik voorzie kleine oppeppertjes in de vorm van een kaartje, bloemen, take away-koffie, taart en positieve woorden. De fiets van het kind wordt thuis afgezet in de hoop hem daarmee toch op een veilige manier ‘uit zijn kot’ te krijgen. Dit alles lukt wonder boven wonder aardig. Er blijft echter te weinig tijd over om de andere vijf gezinnen op mijn vertrouwde manier van werken nabij te zijn. Ook dat wringt.
Ik maak overuren. Ik sta vroeger op. Ik werk langer door. Ik maak me beschikbaar tijdens weekends. Ik vul mijn vrije dagen met werk in. Mijn leidinggevende is op dat moment een drie tal weken afwezig. In het telefoongesprek dat daarop volgt geeft ze mee dat ze bezorgd is om de leefgroepbegeleiders die toch in de frontlinie werken. Ik bevestig dit. Ze slaat het aanbod om fysiek te mogen bijstaan af. Ze heeft het over het schuldgevoel waarmee ze haar eigen coronaverhaal afsluit. Ze voelt zich schuldig omdat ze er niet was. Ik stel haar gerust. Ik geef aan een ‘plantrekker’ te zijn en te genieten van mijn tijd thuis. Ik zwijg over de zwaarte want ben er me op dat moment niet van bewust. En daarmee ga ik voor een derde keer over mijn eigen grens.
Bij elke nieuwe maatregel moet er snel geschakeld worden. Crisisoverleg dient zich bijna wekelijks aan. Dit gaat samen met het palliatief proces van mijn schoonmoeder. Er wordt geschipperd tussen werken, moederen, zorgen en troosten.
Bij elke nieuwe maatregel moet er snel geschakeld worden. Crisisoverleg dient zich bijna wekelijks aan. Dit gaat samen met het palliatief proces van mijn schoonmoeder. Er wordt geschipperd tussen werken, moederen, zorgen en troosten. Ik sta steeds vaker alleen in voor de zorg van mijn kind zodat mijn man zoveel mogelijk tijd bij zijn moeder kan doorbrengen. Eten, slapen, werken, zorgen wordt stilaan de inhoud van mijn dagen. Wanneer ik aangeef dat ik deel kan nemen aan een crisisoverleg maar mijn kind nog eten moet krijgen ga ik voor een vierde maal over mijn en ook zijn grens. Ik overleg met drie collega’s, waaronder mijn leidinggevende terwijl ik mijn kind zijn fruitpap geef. Ik ben aanwezig maar niet beschikbaar.
Een week later sterft mijn schoonmoeder eerder dan we hadden voorzien. Ik werk alles af, contacteer mijn cliënten en geef aan dat ik omwille van dit overlijden een week afwezig zal zijn. Mijn leidinggevende zegt dat ik moet loslaten. De emoties putten me uit. Ik geraak door mijn reserves. De reserves die ik de maanden voordien niet had kunnen opbouwen. Mijn huisarts is zorgzaam en schrijft me verplichte rust voor. Ik heb het moeilijk dit te aanvaarden. Die week werd een maand, nadien twee maand en momenteel zijn we bijna een jaar verder. Intussen gaat het goed. De acceptatie van wat me ‘overkomen’ is was hét begin van mijn herstelproces. Al de tijd die daaraan vooraf ging was ik in vechtmodus. Want ik werkte graag, ik leefde graag, ik zorgde graag, ik zag graag. Ik begreep er niets van. Als hulpverlener andere hulpverleners moeten toelaten vond ik allesbehalve gemakkelijk. Ik ging in strijd, had hoge verwachtingen en projecteerde mijn eigen stress en angsten op hen. Tot ik iemand vond die tegen me in durfde gaan en zich toch heel betrokken opstelde.
Mijn leidinggevende nam enkele keren contact. Telkens hield ik er een gespannen gevoel aan over. Ze gaf aan in te zitten met me, mededogen te hebben, te schrikken van het feit dat een gedreven en enthousiast persoon als ik zo diep kan gaan, als jonge mama moest ik nu toch de schoonste tijd van mijn leven beleven en tal van andere bodemloze, holle pogingen om haar betrokkenheid te tonen. Echter zorgden die woorden ervoor dat er naar mijn mening te veel ruimte was voor (mis)interpretatie. Had ze me gezegd dat ze het erg vond wat me overkwam en ik op mijn tempo alles mocht aanpakken zonder me zorgen te hoeven maken over de cliënten (want dat deed ik), dan had dit voor mij volstaan.
Heel anders was de reactie van andere collega’s en de directie. Heel oprecht gaven ze aan niet goed te weten wat te zeggen maar stuurden ze me virtuele steun met weinig woorden. Het voelde echt, in tegenstelling tot wat mijn leidinggevende poogde. Ik twijfel niet aan haar goede intenties, integendeel. Ik heb helaas moeten ervaren dat dit niet overkwam zoals gewenst. Het ontbrak ons aan een band, dat klopt. Los daarvan vind ik dat ik mag zeggen dat ik haar niet ervaren heb als een betrokken leidinggevende. Op die manier bewaak ik mijn persoonlijke grenzen.
Na een positief gesprek met de directie besloot ik niet terug te keren naar de voorziening. Het proces dat aan deze beslissing voorafging was moeilijk, confronterend en duurde lang. Aangezien er geen vervangend, betaald werk voor me is op die plek, werd het een definitief afscheid. Ik hoop dat u, beste lezer, dit alles kan lezen als een pleidooi voor zelfreflectie, empathie en authenticiteit. En aan wie een leidinggevende functie ambieert, bezint eer ge bemint.
Warm gegroet,
M.J. Maanstraete
Omdat voor mij 'schrijven-blijven' is en 'delen-helen'. Omdat verhalen van (on)bekenden me triggeren en voorzien van nieuwe energie.
M.J. Maanstraete is een verwijzing naar de vorige generaties. Mirà betekent 'verwonderen' en was tevens de naam van de eerste hond van mijn grootouders. Jakoba was mijn meters' doopnaam. Maanstraete is een combinatie van de familienamen van mijn overgrootouders. Omdat ik geloof in de kracht die uitgaat van verbondenheid, over de generaties heen. En ik de invloed van het verleden op het heden én de toekomst bijzonder fascinerend vind.
Mirà Jakoba Maanstraete
M.J. Maanstraete