Praktijkwerkers stellen zich daarbij de vraag of ze het wel goed doen en of ze wel ‘het goede’ doen. Hoewel deze vragen nodig zijn om te komen tot verandering, houden ze tegelijk een risico in op overbelasting van de praktijkwerker wanneer hierrond geen of onvoldoende ondersteuning wordt ervaren (Driessens & Geldof, 2008). Het vraagstuk rond het effect en de kwaliteit van jeugdhulp is en blijft een complex gegeven. Dit mag ons echter niet tegenhouden om na te denken over hoe we samen het verschil kunnen maken voor jongeren, én wat dit dan precies inhoudt. De jeugdhulp kan immers een cruciale betekenisgever zijn voor jongeren in hun streven naar een kwaliteitsvol leven. Maar hoe verzekeren we dat wat we doen wel degelijk van betekenis is voor jongeren en context, voor praktijkwerkers en andere betrokkenen? Kwaliteit van leven schuiven wij naar voren als handelingskader dat de complexiteit van de dagelijkse praktijk omarmt en impulsen geeft om na te denken over welke impact we (willen) hebben op het leven van jongeren.
Met deze korte uiteenzetting willen we de praktijk aanzetten om blijvend een kritische blik te hanteren op de uitdaging om het effect van de jeugdhulp hard te maken en blijvend op zoek te gaan naar alternatieve en rechtvaardige manieren om de praktijk van de jeugdhulp te begrijpen en het leven van jongeren te versterken.
Durf investeren in jongeren en verhalen van impact
Wat betreft het effect van jeugdhulp wordt vaak gerapporteerd over traditionele indicatoren zoals vroegtijdige uitval, probleemreductie en cliëntsatisfactie. Bovendien ligt de nadruk veelal op het disfunctioneren van jongeren, over de onmogelijkheden en het niet-kunnen. Maar is dit wat jongeren werkelijk verlangen? Zijn dit de dingen in het leven die jongeren zelf naar voren schuiven als belangrijk en van waarde? Onderzoek en praktijk stellen zich bovendien steeds vaker de vraag of de klassieke probleemgerichte indicatoren op zich wel voldoende recht doen aan en inspelen op de complexiteit van het leven. Laten ze voldoende ruimte voor de ervaring en beleving van jongeren?
Jongeren hebben het recht om zelf betekenis te geven aan hun leven en aan te geven wat het leven de moeite waard maakt voor hen. Het is bijgevolg de opdracht van onderzoek en praktijk om samen met jongeren op zoek te gaan naar manieren om hun beleving en ervaring te verhelderen en op de voorgrond te plaatsen wanneer er wordt gesproken over impact en kwaliteit van de jeugdhulp. Praktijkwerkers vervullen daarbij een cruciale functie, in de zin dat zij degene zijn die elke dag opnieuw jongeren ontmoeten, en hen ondersteunen in het vinden van die betekenis in het leven. Het verschil dat samen wordt gemaakt in het leven van jongeren, hoe klein dit verschil ook lijkt, is waar het om draait wanneer we spreken over impact.
Een andere manier om aan de slag te gaan met kwaliteit en effect van jeugdhulp, is het documenteren van verhalen van impact. Het mooie aan deze verhalen is de aansluiting ervan op de leefwereld van jongeren. Ze capteren namelijk de dingen in het leven die er écht toe doen voor hen, maar het zijn tegelijk de zaken die je minder objectief kan vastgrijpen of moeilijker rechtstreeks in kaart kan brengen. Het gaat over gevoelens van verbondenheid in de samenleving, het gevoel hebben ergens bij horen, het zelfwaardegevoel van jongeren, keuzevrijheid, vrienden en andere aspecten in het leven.
Het tastbaar maken van kwaliteit van leven
Kwaliteit van leven vormt daarbij een positief en holistisch kader dat inzet op het documenteren van persoonlijke verhalen van impact, vanuit een participatief en kwalitatief proces. Het opent mogelijkheden om los te komen van een eenzijdige focus op problemen en legt de nadruk op het recht van jongeren om zelf regie te hebben over hun leven. Vertrekken vanuit kwaliteit van leven en verhalen van impact dwingt ons rekening te houden met verschillende levensdomeinen die van belang zijn voor jongeren. Het creëren van verhalen van impact is een intensief proces, maar het is wel degelijk de moeite waard. Deze manier van werken vertrekt immers vanuit een visie die recht wil doen aan jongeren (in relatie tot de context) en wil focussen op wat er echt toe doet in het leven van jongeren.
Vanuit het RETHINK-project over ‘kwaliteit van leven in de jeugdhulp’ aan HOGENT zetten we in op mogelijkheden om verhalen van impact te maken met jongeren. In het project wordt een model van kwaliteit van leven naar voren geschoven dat acht levensdomeinen beschrijft die van betekenis zijn voor alle mensen. Deze domeinen beschouwen we als ankerpunten om de dialoog op gang te brengen over verhalen van impact in het leven van jongeren. De domeinen kunnen gebruikt worden om door de jongeren ervaren vooruitgang en versterking in het leven te bekijken, om hiermee in de praktijk aan de slag te gaan. In het lopend onderzoek is samengewerkt met jongeren in de jeugdhulp om dit kader tastbaar te maken en een tool te ontwikkelen om in dialoog te gaan rond hun ‘kwaliteit van leven’. Kwaliteit van leven als handelingskader plaatst het perspectief van jongeren opnieuw centraal in de dagelijkse ondersteuning en onderzoek, alsook bij de uitdaging van effect van de jeugdhulp. Het erkent dat de jongere eigenaar is en moet blijven van zijn of haar leven. Jongeren zijn bijgevolg dé sleutelfiguur voor het vinden van een antwoord op de vraag welke impact er wordt gerealiseerd.
Voor een gedetailleerde beschrijving van het concept ‘kwaliteit van leven’ verwijzen we de lezer graag naar het Agora-artikel ‘Kwaliteit van leven: een beloftevol concept voor de jeugdhulp’ (Swerts, Reynaert, De Nil, Vanderplasschen & De Maeyer, 2018).
Het leven van jongeren valt niet zuiver technisch-instrumenteel te begrijpen
Kwaliteit van leven vormt een handelingskader dat richting geeft aan waar je in de praktijk naar toe wil werken en waar je als praktijk voor staat. Er bestaat echter niet zoiets als dé kwaliteit van leven-interventie of methodiek. Het voorspelt evenmin hoe woelig het water is of kan worden. Maar dit onbekende hoort bij het werken in de jeugdhulp. Niet alles is voorspelbaar en moet het ook niet zijn. Dit roept tegelijk wel de vraag op hoeveel bewegingsruimte de professional heeft. Bij het werken rond impact is het belangrijk dat zowel de jongere als de praktijkwerker ruimte krijgen om tot (niet-)handelen te komen, om te groeien, voor eigen autonomie, om samen (vanuit de leefwereld van de jongeren) het verhaal te construeren.
Het gevaar bestaat echter dat de discussie over het waartoe de jeugdhulp moet dienen, vervalt in een technisch-instrumentele benadering. Protocollering en procedures bieden een gestructureerde realiteit, ze bieden ogenschijnlijke zekerheid en duidelijkheid. Ze staan vaak echter voor beheersing en controle. De dagelijkse praktijk van de jeugdhulp kenmerkt zich daarentegen door onvoorspelbaarheid, complexiteit en gelaagdheid. De praktijk en het nadenken over impact van jeugdhulp kan en mag bijgevolg niet gereduceerd worden tot een zuiver technisch-instrumenteel perspectief. Het vraagstuk kan je immers niet los zien van het relationele, het expressieve van de dagelijkse praktijk. Menselijke betrokkenheid en verbindend werken zijn kernbegrippen in het werken aan de kwaliteit van mensgerichte beroepen (Driessens & Geldof, 2008). Zoals recent nog beschreven in een publicatie over presentie op sociaal.net: “Pas als je een band hebt, kan je impact hebben op iemand” (Van Oyen, 2020). Dit vraagt van zowel praktijkgericht onderzoek als de praktijk dat ze zich richten tot de vraag hoe het instrumentele (i.e., het gebruik van technieken en instrumenten) verbonden kan worden met het menselijke van het professioneel werk. Het gaat over het samen zoeken naar manieren om een zinvol en menswaardig bestaan te helpen uitbouwen voor jongeren en hun context.
Heb aandacht voor verborgen kennis
De vraag naar efficiëntie en effectiviteit in de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare situatie is een vraag naar de definitie van de verwachte uitkomst. Die vraag is waarde-geladen. In de sector voor personen met een handicap is er reeds een lange traditie om deze basisvraag te herleiden naar kwaliteit van leven. Hoe kunnen organisaties ervoor zorgen dat de levenskwaliteit van de persoon die ze ondersteuning bieden verbetert? Het accent ligt op de beoogde doelstelling en de daaraan gekoppelde faciliterende processen, niet andersom. Processen en procedures zijn geen doel op zich, maar dienen een aantoonbare link te hebben met de verwachte uitkomst. Elke praktijkwerker, onderzoeker of beleidsmedewerker die bezig is met de ondersteuning van mensen in kwetsbare situaties, is zich ervan bewust (of moet er bewust van zijn) dat enkel handelen op basis van ‘harde’ evidenties onvoldoende is.
De roep naar evidence en evidence based practices kan immers vanuit verschillende perspectieven benaderd worden (Broekaert, Autreque, Vanderplasschen, & Colpaert, 2010). Deze perspectieven belichten de wetenschapstheoretische benadering die eraan ten grondslag ligt. Een empirisch-analytisch perspectief neemt experimentele waarneming als basis voor evidentie. Een fenomenologisch-existentieel perspectief focust op gerapporteerde ervaringen en welbevinden; vanuit een post-structureel perspectief is de effectiviteit van interventies gerelateerd aan waarde-geladen doelstellingen zoals inclusie, participatie, zelfbepaling en empowerment. De achterliggende assumptie bij deze perspectieven is dat het antwoord op evidentie verschillend is naargelang de vraag, en dat deze vraag ook vanuit verschillende wetenschappelijk onderbouwde methodologie moet behandeld worden. Spreken over evidentie impliceert een empirische basis die kan vastgelegd worden vanuit verscheidende onderzoeksdesigns.
Praktijk-gedreven evaluatie is hierbij ook een belangrijke bron van evidentie. Er valt winst te halen in de praktijkbasis van het dagelijks handelen: praktijkwerkers die ervaringen over wat het best werkt delen én het explicit maken van tacit knowledge, verborgen kennis die (nog) niet collectief gedeeld wordt, maar eerder impliciet wordt toegepast en leidt tot kwaliteit en succesvol handelen (Polanyi, 1958; van Yperen, 2010). Zicht krijgen op deze verborgen processen kan het ontwikkelen van het kwaliteitsverhaal versterken. Polanyi brengt een vorm van ‘gepersonaliseerde’ kennis in het evidence debat met de legendarische uitspraak: “we can know more than we can tell” (Polanyi, 1967, p.4). De gepersonaliseerde dimensie van professionele kennis is onzichtbaar, en staat haaks op de poging tot standaardisering en kwaliteitscontrole (Reinders, 2010).
Doe recht aan het leven van jongeren
De vraag naar hoe kwaliteit gerealiseerd en gegarandeerd kan worden in de dagelijkse ondersteuning van jongeren is niet eenduidig te beantwoorden. Een belangrijk startpunt is het ontwikkelen van een gedeelde en gedragen visie: het nadenken over de vraag waartoe de praktijk moet dienen, over welke impact we willen hebben op het leven van jongeren. Vanuit een verbinding tussen praktijk, beleid en onderzoek moet verder geïnvesteerd worden in het identificeren van manieren om deze kwaliteit te documenteren binnen hulp- en dienstverlening. Dit documenteren moet zich daarbij richten op dialoog over kwaliteitsverbetering (Degeeter, Van Cauwenbergh & Lauwers, 2001; Vandenbroeck, Laevers, Declercq, & De Droogh, 2011), in plaats van het willen ‘bewijzen’ van dingen. Jongeren verdienen het bovendien dat er in het spreken over effect van de jeugdhulp een continue terugkoppeling plaatsvindt naar de vraag ‘waartoe’ het professioneel werk moet dienen. Dit vraagt dat de praktijk zich kwetsbaar opstelt en voortdurend de oefening maakt wat er met het handelen wordt teweeggebracht.
Met ‘kwaliteit van leven’ als handelingskader zien we mogelijkheden om in het dagelijks handelen en ook in het spreken over impact de leefwereld en betekenisverlening van jongeren centraal te zetten. Het vestigt namelijk aandacht op de vraag wie zeggenschap heeft over de kwaliteit van aangeboden hulp- en dienstverlening, over wie bepaalt wanneer hulp wel of niet effectief is. De stem en positie van jongeren dient daarbij leidend te zijn. Nadenken over kwaliteit van leven is nadenken over hoe het leven en de context van jongeren versterkt kan worden, hoe ze meer bestand kunnen gemaakt worden tegen uitdagingen in het leven, zonder te raken aan het eigenaarschap van jongeren over hun leven.
Nadenken over kwaliteit en impact vindt niet plaats om jongeren te beheersen of te controleren, maar wel om zicht te krijgen op wat er echt toe doet in de dagelijkse praktijk. Het is belangrijk om voldoende te investeren in het ontwikkelen van een doordachte visie op ondersteuning en blijvend na te denken over hoe we recht kunnen doen aan de complexiteit van de praktijk en het leven van jongeren wanneer we spreken over effect van de jeugdhulp.
Chris Swerts
HoGent
Expertisecentrum Quality of Life (E-QUAL), HOGENT
Valentin Vaerwyckweg 1
9000 Gent
Telefoonnr.: +32 9 243 26 73
E-mail: chris.swerts@hogent.be
Website: www.hogent.be/e-qual
Voorstelling auteur
Chris Swerts is lector aan de vakgroep Orthopedagogiek en onderzoeker bij het Expertisecentrum Quality of Life (E-QUAL) aan HOGENT. Binnen het expertisecentrum trekt hij de onderzoekslijn rond ‘kwaliteit van leven als handelingskader in de jeugdhulp’. Hij richt zich in het bijzonder op het versterken van de kwaliteit van leven van jongeren, het ontwikkelen van een handelingsgerichte tool om met kwaliteit van leven in de praktijk aan de slag te gaan en persoonsgerichte ondersteuning vorm te geven. Daarbij staat de positie en de stem van jongeren centraal. Zijn onderzoeksactiviteiten richten zich op het ruimere vraagstuk rond kwaliteit van ondersteuning en de impact van praktijk, beleid en onderzoek hierop.
Bibliografie
Broekaert, E., Autrique, M., Vanderplasschen, W., & Colpaert, K. (2010). ‘The human prerogative’: a critical analysis of evidence-based and other paradigms of care in substance abuse treatment. Psychiatric Quarterly, 81(3), 227-238.
Degeeter, D., Van Cauwenbergh, K., & Lauwers, J. (2001). Werken aan kwaliteit: kinderspel? Evaluatie-instrument voor de hulpverlening aan armen. Een handboek. Leuven/Apeldoorn: Garant.
Driessens, K., & Geldof, D. (2008). Normatieve professionaliteit in het sociaal werk. Alert, 34(2), 66-75.
Polanyi, M. (1958). Personal Knowledge.Towards A Post Critical Philosophy. London: Routledge.
Polanyi, M. (1967). The Tacit Dimension. New York: Doubleday.
Reinders, H. (2010). The importance of tacit knowledge in practices of care. Journal of Intellectual Disability Research, 54(1), 28-37.
Swerts, C., Reynaert, D., De Nil, G., Vanderplasschen, W. & De Maeyer, J. (2018). Kwaliteit van leven: een beloftevol concept voor de jeugdhulp? Agora, 34(2), 4-9.
Van Oyen, F. (2020). Presentie: ‘Alles begint met nabij zijn’. Geraadpleegd via https://sociaal.net/achtergrond/presentie-alles-begint-met-nabij-zijn/
Van Yperen, T. (red., 2010). 55 vragen over effectiviteit. Antwoorden voor de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Vandenbroeck, M., Laevers, F., Declercq, B., & De Droogh, L. (2011). Vooronderzoek in functie van de ontwikkeling van een instrument voor het meten van de pedagogische kwaliteit in de voorschoolse kinderopvang (eindrapport). Gent – Leuven: UGent – Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs.
Chris Swerts | Claudia Claes | Goedele De Nil | WouterVanderplasschen | Jessica De Maeyer